Oefening 1: Verleden tijd van werkwoorden voor mannelijke, vrouwelijke en onzijdige onderwerpen
2. Вона *пішла* на роботу вчора. (Let op: vrouwelijk onderwerp, verleden tijd van “gaan”)
3. Воно *пішло* з дому рано. (Let op: onzijdig onderwerp, verleden tijd van “gaan”)
4. Минулого тижня він *писав* листа. (Let op: mannelijk onderwerp, verleden tijd van “schrijven”)
5. Минулого тижня вона *писала* вірш. (Let op: vrouwelijk onderwerp, verleden tijd van “schrijven”)
6. Минулого тижня воно *писало* повідомлення. (Let op: onzijdig onderwerp, verleden tijd van “schrijven”)
7. Він *говорив* дуже швидко вчора. (Let op: mannelijk onderwerp, verleden tijd van “spreken”)
8. Вона *говорила* по телефону вчора. (Let op: vrouwelijk onderwerp, verleden tijd van “spreken”)
9. Воно *говорило* голосно. (Let op: onzijdig onderwerp, verleden tijd van “spreken”)
10. Вчора він *бачив* цей фільм. (Let op: mannelijk onderwerp, verleden tijd van “zien”)
Oefening 2: Verleden tijd van werkwoorden met meervoudige onderwerpen
2. Вони *писали* разом доповідь. (Let op: meervoud, verleden tijd van “schrijven”)
3. Вони *говорили* про плани на майбутнє. (Let op: meervoud, verleden tijd van “spreken”)
4. Вони *бачили* цей спектакль минулого тижня. (Let op: meervoud, verleden tijd van “zien”)
5. Діти *грали* на подвір’ї вчора. (Let op: meervoud, verleden tijd van “spelen”)
6. Вони *читали* цікаву книгу разом. (Let op: meervoud, verleden tijd van “lezen”)
7. Вони *купили* нові речі на ринку. (Let op: meervoud, verleden tijd van “kopen”)
8. Вони *робили* домашнє завдання разом. (Let op: meervoud, verleden tijd van “doen/maken”)
9. Вони *спали* довго в неділю. (Let op: meervoud, verleden tijd van “slapen”)
10. Вони *пили* чай після обіду. (Let op: meervoud, verleden tijd van “drinken”)