Artikelen Oefeningen voor Koreaanse grammatica – Deel 1
2. *De* kat ligt op de tafel. (Hint: Gebruik het bepaalde lidwoord voor iets specifieks wat al genoemd is.)
3. Wij drinken *het* water uit de fles. (Hint: Bepaald lidwoord voor iets concreets en bekend.)
4. Zij koopt *een* appel in de winkel. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een willekeurig voorwerp.)
5. *De* auto van mijn vader is rood. (Hint: Bepaald lidwoord voor iets dat je al kent.)
6. Hij ziet *een* vogel in de boom. (Hint: Onbepaald lidwoord voor iets onbekends of nieuw.)
7. *Het* huis naast ons is groot. (Hint: Bepaald lidwoord voor iets specifieks.)
8. Wij eten *een* boterham met kaas. (Hint: Onbepaald lidwoord voor iets algemeens.)
9. *De* leraar legt de les uit. (Hint: Bepaald lidwoord, want het gaat om een specifieke persoon.)
10. Ik vind *het* antwoord op de vraag. (Hint: Bepaald lidwoord omdat het antwoord specifiek is.)
Artikelen Oefeningen voor Koreaanse grammatica – Deel 2
2. *Het* boek dat ik lees is spannend. (Hint: Bepaald lidwoord omdat het boek bekend is.)
3. Wij hebben *de* sleutels gevonden. (Hint: Bepaald lidwoord voor specifieke sleutels.)
4. Hij koopt *een* cadeau voor zijn moeder. (Hint: Onbepaald lidwoord, iets nieuws en onbekends.)
5. *De* zon schijnt vandaag fel. (Hint: Bepaald lidwoord voor iets unieks en bekend.)
6. Ik zie *een* hond in het park. (Hint: Onbepaald lidwoord voor een willekeurige hond.)
7. *Het* eten op tafel ziet er lekker uit. (Hint: Bepaald lidwoord omdat het eten specifiek is.)
8. Zij heeft *een* idee voor het project. (Hint: Onbepaald lidwoord voor iets nieuws.)
9. *De* kinderen spelen buiten. (Hint: Bepaald lidwoord omdat het om specifieke kinderen gaat.)
10. Wij bezoeken *het* museum morgen. (Hint: Bepaald lidwoord voor een specifieke plaats.)