Top 50 Koreaanse werkwoordoefeningen voor Koreaanse grammatica – Oefening 1: Tegenwoordige tijd
2. Jij *먹어요* rijst. (Gebruik de beleefde vorm van ‘eten’ in tegenwoordige tijd.)
3. Zij *읽어요* een boek. (Gebruik de beleefde vorm van ‘lezen’ in tegenwoordige tijd.)
4. Wij *공부해요* elke dag. (Gebruik de beleefde vorm van ‘studeren’ in tegenwoordige tijd.)
5. Hij *자요* om 10 uur. (Gebruik de beleefde vorm van ‘slapen’ in tegenwoordige tijd.)
6. Jullie *봅니다* een film. (Gebruik de formele vorm van ‘zien/kijken’ in tegenwoordige tijd.)
7. Ik *마셔요* water. (Gebruik de beleefde vorm van ‘drinken’ in tegenwoordige tijd.)
8. Zij *운동해요* in het park. (Gebruik de beleefde vorm van ‘sporten/oefenen’ in tegenwoordige tijd.)
9. Jij *만나요* je vriend. (Gebruik de beleefde vorm van ‘ontmoeten’ in tegenwoordige tijd.)
10. Wij *듣습니다* muziek. (Gebruik de formele vorm van ‘luisteren’ in tegenwoordige tijd.)
Top 50 Koreaanse werkwoordoefeningen voor Koreaanse grammatica – Oefening 2: Verleden tijd
2. Jij *먹었어요* ontbijt. (Gebruik de verleden tijd van ‘eten’ in beleefde vorm.)
3. Zij *읽었어요* het artikel. (Gebruik de verleden tijd van ‘lezen’ in beleefde vorm.)
4. Wij *공부했어요* voor het examen. (Gebruik de verleden tijd van ‘studeren’ in beleefde vorm.)
5. Hij *잤어요* laat gisteren. (Gebruik de verleden tijd van ‘slapen’ in beleefde vorm.)
6. Jullie *봤어요* de wedstrijd. (Gebruik de verleden tijd van ‘zien/kijken’ in beleefde vorm.)
7. Ik *마셨어요* koffie vanmorgen. (Gebruik de verleden tijd van ‘drinken’ in beleefde vorm.)
8. Zij *운동했어요* in de sportschool. (Gebruik de verleden tijd van ‘sporten/oefenen’ in beleefde vorm.)
9. Jij *만났어요* je leraar. (Gebruik de verleden tijd van ‘ontmoeten’ in beleefde vorm.)
10. Wij *들었어요* het nieuws. (Gebruik de verleden tijd van ‘luisteren’ in beleefde vorm.)