Oefening 1: Reflexieve werkwoorden met zichzelf (자신)
2. Jij *kleedt* jezelf aan voor school. Hint: Gebruik ‘입다’ (aantrekken) in de tegenwoordige tijd met zichzelf.
3. Hij *scheert* zichzelf elke dag. Hint: Gebruik ‘면도하다’ (scheren) met zichzelf.
4. Wij *verheugen* ons op het feest. Hint: Gebruik ‘기대하다’ (verwachten/verheugen) reflexief.
5. Jullie *herinneren* jezelf aan de afspraak. Hint: Gebruik ‘기억하다’ (herinneren) met zichzelf.
6. Zij *verontschuldigt* zichzelf voor haar fout. Hint: Gebruik ‘사과하다’ (verontschuldigen) reflexief.
7. Ik *maak* mezelf klaar voor de les. Hint: Gebruik ‘준비하다’ (klaarmaken) met zichzelf.
8. Jij *rust* jezelf uit na het werk. Hint: Gebruik ‘쉬다’ (rusten) reflexief.
9. Hij *verandert* zichzelf om beter te worden. Hint: Gebruik ‘바꾸다’ (veranderen) reflexief.
10. Wij *verzekeren* ons van de juiste informatie. Hint: Gebruik ‘확인하다’ (controleren/verzekeren) met zichzelf.
Oefening 2: Reflexieve werkwoorden in dagelijkse situaties
2. Jij *verontschuldigt* jezelf voor de vertraging. Hint: Gebruik ‘미안해하다’ (verontschuldigen) reflexief.
3. Zij *herinnert* zichzelf aan de afspraak morgen. Hint: Gebruik ‘기억하다’ met zichzelf.
4. Wij *kleden* ons warm aan in de winter. Hint: Gebruik ‘입다’ met zichzelf.
5. Jullie *wassen* jezelf na het sporten. Hint: Gebruik ‘씻다’ met zichzelf.
6. Hij *bereidt* zichzelf voor op het examen. Hint: Gebruik ‘준비하다’ met zichzelf.
7. Ik *rust* mezelf uit na een lange dag. Hint: Gebruik ‘쉬다’ reflexief.
8. Jij *verandert* jezelf stap voor stap. Hint: Gebruik ‘바꾸다’ reflexief.
9. Zij *maakt* zichzelf mooi voor het feest. Hint: Gebruik ‘꾸미다’ (versieren/opmaken) reflexief.
10. Wij *verzekeren* ons dat alles in orde is. Hint: Gebruik ‘확인하다’ met zichzelf.