Tegenwoordige, Verleden en Toekomende Tijd Oefening 1
2. Hij *갔어요* gisteren naar de markt. (Gebruik de verleden tijd van ‘gaan’, 과거 시제)
3. Morgen *갈 거예요* ik naar het park. (Gebruik de toekomende tijd van ‘gaan’, 미래 시제)
4. Wij *먹어요* elke dag rijst. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘eten’, 현재 시제)
5. Zij *먹었어요* vanmorgen ontbijt. (Gebruik de verleden tijd van ‘eten’, 과거 시제)
6. Morgen *먹을 거예요* we samen lunch. (Gebruik de toekomende tijd van ‘eten’, 미래 시제)
7. Jij *읽어요* een boek nu. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘lezen’, 현재 시제)
8. Vorige week *읽었어요* hij die krant. (Gebruik de verleden tijd van ‘lezen’, 과거 시제)
9. Volgende maand *읽을 거예요* ik dat nieuwe verhaal. (Gebruik de toekomende tijd van ‘lezen’, 미래 시제)
10. Zij *마셔요* water elke dag. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘drinken’, 현재 시제)
Tegenwoordige, Verleden en Toekomende Tijd Oefening 2
2. Gisteren *만났어요* zij haar leraar. (Gebruik de verleden tijd van ‘ontmoeten’, 과거 시제)
3. Volgende week *만날 거예요* ik mijn familie. (Gebruik de toekomende tijd van ‘ontmoeten’, 미래 시제)
4. Jij *공부해요* elke avond. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘studeren’, 현재 시제)
5. Vorige maand *공부했어요* ik hard voor het examen. (Gebruik de verleden tijd van ‘studeren’, 과거 시제)
6. Morgen *공부할 거예요* we samen. (Gebruik de toekomende tijd van ‘studeren’, 미래 시제)
7. Hij *일해요* in het kantoor. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘werken’, 현재 시제)
8. Vorige week *일했어요* zij tot laat. (Gebruik de verleden tijd van ‘werken’, 과거 시제)
9. Volgend jaar *일할 거예요* hij in het buitenland. (Gebruik de toekomende tijd van ‘werken’, 미래 시제)
10. Jij *자요* genoeg elke nacht. (Gebruik de tegenwoordige tijd van ‘slapen’, 현재 시제)