Tijdsoefening 1: Verleden tijd (た-form)
2. 彼は一昨日、学校に*行きました*(verleden tijd van 行く).
3. 友達と映画を*見ました*(verleden tijd van 見る).
4. 私は朝ごはんを*食べました*(verleden tijd van 食べる).
5. 昨晩、手紙を*書きました*(verleden tijd van 書く).
6. 子供の時、よく公園で*遊びました*(verleden tijd van 遊ぶ).
7. 先週、東京に*来ました*(verleden tijd van 来る).
8. 彼女は去年、日本語を*勉強しました*(verleden tijd van 勉強する).
9. 私は昨日、新しい靴を*買いました*(verleden tijd van 買う).
10. 先月、友達とパーティーに*参加しました*(verleden tijd van 参加する).
Tijdsoefening 2: Tegenwoordige tijd en toekomende tijd
2. 明日、彼は会社に*行きます*(toekomende tijd van 行く).
3. 私たちは今、音楽を*聴いています*(tegenwoordige tijd continu van 聴く).
4. 来週、私は新しい仕事を*始めます*(toekomende tijd van 始める).
5. 彼女は毎日、犬の散歩を*します*(tegenwoordige tijd van する).
6. 明日の午後、友達と映画を*見ます*(toekomende tijd van 見る).
7. 私は今、宿題を*しています*(tegenwoordige tijd continu van する).
8. 来月、旅行に*行きます*(toekomende tijd van 行く).
9. 毎晩、私は日本語を*勉強します*(tegenwoordige tijd van 勉強する).
10. 彼は次の週末にピアノを*弾きます*(toekomende tijd van 弾く).