Oefening 1: Gebruik van ondergeschikte voegwoorden voor tijd (時, 〜たら, 〜ながら)
2. Terwijl hij studeert, luistert hij naar muziek. In het Japans gebruik je *〜ながら* voor “terwijl”.
3. Als het regent, neem ik een paraplu mee. Gebruik het voegwoord *〜たら* om een voorwaarde aan te geven.
4. Voordat ik ga slapen, lees ik een boek. Het voegwoord voor “voordat” is *〜前に*.
5. Zodra de les begint, maak ik aantekeningen. Het juiste voegwoord is *〜とすぐに*.
6. Na het eten ga ik wandelen. Gebruik *〜たあとで* voor “na”.
7. Terwijl zij kookt, zet ik de tafel. Gebruik *〜ながら* voor gelijktijdige acties.
8. Als ik klaar ben met werk, ga ik naar huis. Het voegwoord hiervoor is *〜たら*.
9. Toen ik klein was, speelde ik vaak buiten. Gebruik het voegwoord *〜とき* voor “toen”.
10. Nadat hij de krant heeft gelezen, drinkt hij koffie. Het correcte voegwoord is *〜たあとで*.
Oefening 2: Gebruik van ondergeschikte voegwoorden voor oorzaak en reden (から, ので, ために)
2. Omdat ik moe ben, ga ik vroeg naar bed. Het voegwoord is *ので*.
3. Zij studeert hard zodat ze kan slagen. Gebruik *ために* voor doel.
4. Hij is ziek, daarom blijft hij thuis. Het juiste voegwoord is *から*.
5. Omdat het koud is, draag ik een jas. Gebruik *ので* om reden uit te drukken.
6. Zij werkt hard om geld te verdienen. Het voegwoord is *ために*.
7. Ik eet omdat ik honger heb. Gebruik *から*.
8. Omdat het verkeer druk is, kom ik later. Het juiste voegwoord is *ので*.
9. Hij leert Japans om in Japan te kunnen werken. Gebruik *ために*.
10. Zij kan niet komen omdat ze ziek is. Het voegwoord is *から*.