Oefening 1: Negatieve vorm van werkwoorden in de tegenwoordige tijd (niet doen)
2. Jij *ikimasen* (gaan, niet doen).
3. Hij *hanashimasen* (spreken, niet doen).
4. Wij *mimasen* (zien, niet doen).
5. Jullie *kikimasen* (luisteren, niet doen).
6. Zij *kakimasen* (schrijven, niet doen).
7. Ik *asobimasen* (spelen, niet doen).
8. Jij *nomimasen* (drinken, niet doen).
9. Hij *shimasen* (doen, niet doen).
10. Wij *kaimasen* (kopen, niet doen).
Oefening 2: Negatieve vorm van bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden in de verleden tijd
2. Het weer was *samukunakatta* (koud, verleden tijd, negatief).
3. Ik heb niet *tabemasen deshita* (gegeten, verleden tijd, negatief).
4. Jij bent niet *ikimasen deshita* (gegaan, verleden tijd, negatief).
5. Het huis was niet *shizukadatta* (stil, verleden tijd, negatief).
6. De film was niet *omoshirokunakatta* (interessant, verleden tijd, negatief).
7. Zij heeft niet *hanashimasen deshita* (gesproken, verleden tijd, negatief).
8. Wij hebben niet *mimasen deshita* (gezien, verleden tijd, negatief).
9. Het boek was niet *atarashikunakatta* (nieuw, verleden tijd, negatief).
10. Jij hebt niet *nomimasen deshita* (gedronken, verleden tijd, negatief).