Oefening 1: Basisdeeltjes gebruiken
2. ほん *を* よみます。 (Hint: Gebruik het deeltje dat het lijdend voorwerp markeert.)
3. ともだち *と* いっしょに いきます。 (Hint: Gebruik het deeltje dat aangeeft met wie je iets doet.)
4. にほん *へ* いきます。 (Hint: Gebruik het deeltje dat de richting of bestemming aangeeft.)
5. えき *で* まちます。 (Hint: Gebruik het deeltje dat de plaats van handeling aangeeft.)
6. すし *が* すきです。 (Hint: Gebruik het deeltje dat het onderwerp of focus van de zin benadrukt.)
7. コーヒー *も* のみます。 (Hint: Gebruik het deeltje dat ‘ook’ betekent.)
8. かれ *の* くるまです。 (Hint: Gebruik het bezittelijk deeltje.)
9. きょう *は* さむいです。 (Hint: Gebruik het onderwerpdeeltje, vooral voor tijdsaanduidingen.)
10. でんしゃ *に* のります。 (Hint: Gebruik het deeltje dat het middel of voertuig aanduidt.)
Oefening 2: Geavanceerde deeltjes combineren
2. かれ *は* えいが *を* みました。 (Hint: Gebruik de onderwerp- en lijdend voorwerpdeeltjes.)
3. にほんご *が* じょうずです。 (Hint: Gebruik het deeltje dat het onderwerp of focus markeert.)
4. としょかん *で* ほん *を* かります。 (Hint: Gebruik de deeltjes voor plaats en lijdend voorwerp.)
5. いぬ *の* なまえは ポチです。 (Hint: Gebruik het bezittelijk deeltje.)
6. きょうと *へ* バス *で* いきます。 (Hint: Gebruik het deeltje voor richting en het deeltje voor middel.)
7. あさごはん *を* たべて、 がっこう *へ* いきます。 (Hint: Gebruik de deeltjes voor lijdend voorwerp en richting.)
8. せんせい *に* しつもんします。 (Hint: Gebruik het deeltje dat de ontvanger van een handeling aanduidt.)
9. くるま *で* スーパー *へ* いきます。 (Hint: Gebruik de deeltjes voor middel en richting.)
10. ともだち *と* えいが *を* みます。 (Hint: Gebruik de deeltjes voor gezelschap en lijdend voorwerp.)