Kara-deeltjeoefening 1: Redenen aangeven
2. お腹が空いた*から*、ご飯を食べます。 (Gebruik kara om reden aan te geven: ik heb honger.)
3. 雨が降っている*から*、傘を持って行きます。 (Gebruik kara om reden aan te geven: het regent.)
4. 仕事が忙しい*から*、遊びに行けません。 (Gebruik kara om reden aan te geven: ik heb het druk met werk.)
5. 疲れた*から*、早く寝ます。 (Gebruik kara om reden aan te geven: ik ben moe.)
6. 映画が面白かった*から*、友達に勧めました。 (Gebruik kara om reden aan te geven: de film was interessant.)
7. 電車が遅れた*から*、遅刻しました。 (Gebruik kara om reden aan te geven: de trein had vertraging.)
8. 日本語を勉強している*から*、話せます。 (Gebruik kara om reden aan te geven: ik studeer Japans.)
9. 風邪を引いた*から*、学校を休みました。 (Gebruik kara om reden aan te geven: ik ben verkouden.)
10. プレゼントを買った*から*、パーティーに行きます。 (Gebruik kara om reden aan te geven: ik heb een cadeau gekocht.)
Kara-deeltjeoefening 2: Oorzaken en gevolgen
2. 宿題をしなかった*から*、先生に怒られました。 (Gebruik kara om oorzaak van straf te geven.)
3. 電話が壊れた*から*、連絡できません。 (Gebruik kara om oorzaak van probleem te geven.)
4. お金が足りない*から*、買い物をやめました。 (Gebruik kara om oorzaak van stoppen te geven.)
5. 昨日寝なかった*から*、今日は眠いです。 (Gebruik kara om oorzaak van moeheid te geven.)
6. パソコンが故障した*から*、仕事ができません。 (Gebruik kara om oorzaak van niet kunnen werken te geven.)
7. 雪が多かった*から*、学校が休みでした。 (Gebruik kara om oorzaak van vrije dag te geven.)
8. 彼が忙しい*から*、会えません。 (Gebruik kara om oorzaak van niet kunnen ontmoeten te geven.)
9. 体調が悪い*から*、運動しません。 (Gebruik kara om oorzaak van niet sporten te geven.)
10. バスが遅れた*から*、バス停で待ちました。 (Gebruik kara om oorzaak van wachten te geven.)