Oefening 1: Basis adjectiefmodificatoren gebruiken
2. Hij draagt een *rode* jas. (Hint: Kies het adjectief dat de kleur “rood” aangeeft en vóór “jas” staat.)
3. We hebben een *grote* hond thuis. (Hint: Gebruik het adjectief dat “groot” betekent en vóór “hond” staat.)
4. Zij leest een *interessant* boek. (Hint: Kies het adjectief dat “interessant” betekent en vóór “boek” staat.)
5. Dit is een *oud* huis in mijn buurt. (Hint: Gebruik het adjectief dat “oud” betekent en vóór “huis” staat.)
6. Ik drink graag *verse* melk. (Hint: Gebruik het adjectief dat “vers” betekent en vóór “melk” staat.)
7. Hij heeft een *snel* fiets gekocht. (Hint: Kies het adjectief dat “snel” betekent en vóór “fiets” staat.)
8. We eten *lekkere* appel. (Hint: Gebruik het adjectief dat “lekker” betekent en vóór “appel” staat.)
9. Zij draagt een *warme* jas in de winter. (Hint: Kies het adjectief dat “warm” betekent en vóór “jas” staat.)
10. Dit is een *nieuw* project op school. (Hint: Gebruik het adjectief dat “nieuw” betekent en vóór “project” staat.)
Oefening 2: Complexere adjectiefmodificatoren met meerdere woorden
2. Hij draagt een *fel rode* jas. (Hint: Kies een adjectiefmodificator die “fel” en “rood” combineert vóór “jas”.)
3. We hebben een *heel grote* hond thuis. (Hint: Gebruik “heel” + “groot” als adjectiefmodificator vóór “hond”.)
4. Zij leest een *zeer interessant* boek. (Hint: Gebruik “zeer” + “interessant” vóór “boek”.)
5. Dit is een *heel oud* huis in mijn buurt. (Hint: Gebruik “heel” + “oud” als adjectiefmodificator vóór “huis”.)
6. Ik drink graag *super verse* melk. (Hint: Combineer “super” met “vers” vóór “melk”.)
7. Hij heeft een *heel snel* fiets gekocht. (Hint: Combineer “heel” met “snel” vóór “fiets”.)
8. We eten *heel lekkere* appel. (Hint: Combineer “heel” met “lekker” vóór “appel”.)
9. Zij draagt een *erg warme* jas in de winter. (Hint: Gebruik “erg” + “warm” als adjectiefmodificator vóór “jas”.)
10. Dit is een *heel nieuw* project op school. (Hint: Combineer “heel” met “nieuw” vóór “project”.)