Oefening 1: Basis adjectiefverdubbeling
2. De baby is *小小* (klein en schattig) en slaapt nu.
3. Het meisje zingt *慢慢* (langzaam, rustig) het lied.
4. Maak je huiswerk *认真认真* (serieus, aandachtig) af.
5. De hond loopt *快快* (snel) door het park.
6. Ze praten *轻轻* (zachtjes) om niemand wakker te maken.
7. De leraar legt de les *详细详细* (gedetailleerd) uit.
8. De bloemen zijn *红红* (rood en levendig) in de tuin.
9. Hij kijkt *仔细仔细* (zorgvuldig) naar de tekening.
10. We eten *热热* (warm) eten na het werk.
Oefening 2: Toepassing van adjectiefverdubbeling in context
2. De kat beweegt zich *慢慢* (langzaam, voorzichtig) door het huis.
3. Kinderen spelen *开心开心* (blij, vrolijk) in de tuin.
4. Maak de kamer *干干净净* (schoon en netjes) voor gasten.
5. Hij spreekt *清清楚楚* (duidelijk) tijdens de presentatie.
6. Ze schildert *漂亮漂亮* (mooi, kleurrijk) aan het doek.
7. De wind waait *轻轻* (zacht) door de bomen.
8. De leerling leest *认真* (aandachtig) de tekst meerdere keren.
9. De appel is *红红* (rood en sappig) en zoet.
10. We bereiden het eten *慢慢* (langzaam, met zorg) voor.