Oefening 1: Resultaatwerkwoordcomplementen
2. Zij heeft de deur *gesloten* (resultaat van de handeling).
3. De leerling heeft de vraag *beantwoord* (resultaat van de handeling).
4. Wij hebben het probleem *opgelost* (resultaat van de handeling).
5. Jij hebt het eten *klaargemaakt* (resultaat van de handeling).
6. De leraar heeft het examen *verbeterd* (resultaat van de handeling).
7. Zij heeft de taak *afgemaakt* (resultaat van de handeling).
8. Ik heb het cadeau *ingepakt* (resultaat van de handeling).
9. De technicus heeft de machine *gerepareerd* (resultaat van de handeling).
10. We hebben de afspraak *bevestigd* (resultaat van de handeling).
Oefening 2: Richtingwerkwoordcomplementen
2. Zij gaat het huis *in* (richting van de beweging).
3. De kat springt van de tafel *af* (richting van de beweging).
4. Wij rijden de stad *uit* (richting van de beweging).
5. Jij klimt de berg *op* (richting van de beweging).
6. De kinderen rennen het park *in* (richting van de beweging).
7. Ik ga het kantoor *binnen* (richting van de beweging).
8. De vogel vliegt omhoog de lucht *in* (richting van de beweging).
9. Hij loopt het bos *in* (richting van de beweging).
10. Zij springt de rivier *over* (richting van de beweging).