Oefening 1: Gebruik van “正在” om het duuraspect aan te geven
2. Wij *正在* eten in het restaurant. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
3. Zij *正在* werken aan het project. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
4. Ik *正在* luisteren naar muziek. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
5. Jullie *正在* studeren voor het examen. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
6. De kinderen *正在* spelen in het park. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
7. Mijn moeder *正在* koken in de keuken. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
8. De docent *正在* uitleggen de grammatica. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
9. Wij *正在* wachten op de bus. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
10. Hij *正在* schrijven een brief. (Gebruik “正在” voor een handeling die nu bezig is)
Oefening 2: Gebruik van “在…呢” voor het duuraspect
2. Ik *在* lezen *呢* een interessant boek. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
3. Wij *在* kijken *呢* naar een film. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
4. Hij *在* studeren *呢* voor zijn toets. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
5. Jij *在* werken *呢* aan je huiswerk. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
6. De kat *在* slapen *呢* op de bank. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
7. Zij *在* luisteren *呢* naar muziek. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
8. Wij *在* wandelen *呢* in het park. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
9. Hij *在* koken *呢* het avondeten. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)
10. Jullie *在* spelen *呢* een spelletje. (Gebruik “在 + werkwoord + 呢” om een lopende handeling te beschrijven)