Oefening 1: Verkorte zinnen met weggelaten onderwerp
2. *Ga* jij ook mee? (Werkwoordsvorm zonder expliciet onderwerp)
3. *Woon* in Amsterdam sinds vorig jaar. (Onderwerp is ‘ik’, maar niet genoemd)
4. *Werk* elke dag van negen tot vijf. (Onderwerp ‘ik’ weggelaten)
5. *Kom* straks naar het feest. (Onderwerp ‘ik’ is niet uitgesproken)
6. *Heeft* een nieuwe auto gekocht. (Onderwerp ‘hij/zij’ wordt niet genoemd)
7. *Zij* *is* ziek vandaag. (Onderwerp en werkwoord zijn beide aanwezig, let op context)
8. *Ben* moe na het sporten. (Onderwerp ‘ik’ weggelaten)
9. *Zullen* morgen naar het park gaan. (Onderwerp ‘wij’ is niet genoemd)
10. *Hebben* veel werk te doen vandaag. (Onderwerp ‘wij’ wordt niet genoemd)
Oefening 2: Verkorte zinnen met weggelaten werkwoord
2. Hij gaat naar school en zij *ook*. (Woord ‘gaat’ weggelaten in tweede deel)
3. Wij eten pizza en jullie *ook*. (Werkwoord in tweede deel weggelaten)
4. Jij studeert Arabisch en ik *ook*. (Werkwoord ‘studeer’ in tweede deel weggelaten)
5. Zij werkt hard en hij *ook*. (Werkwoord ‘werkt’ weggelaten in tweede deel)
6. Ik kan zwemmen en hij *ook*. (Werkwoord ‘kan’ weggelaten in tweede deel)
7. Jullie lezen een boek en wij *ook*. (Werkwoord ‘lezen’ weggelaten in tweede deel)
8. Zij gaat naar de markt en ik *ook*. (Werkwoord ‘ga’ weggelaten in tweede deel)
9. Wij hebben een huis en zij *ook*. (Werkwoord ‘hebben’ weggelaten in tweede deel)
10. Hij spreekt Arabisch en jij *ook*. (Werkwoord ‘spreekt’ weggelaten in tweede deel)