Oefening 1: Vergrotende trap (comparatief) van bijvoeglijke naamwoorden
2. Mijn huis is *groter* dan jouw huis. (Vergrotende trap van “groot”)
3. Deze weg is *drukker* dan de andere weg. (Vergrotende trap van “druk”)
4. Zijn boek is *interessanter* dan dat boek. (Vergrotende trap van “interessant”)
5. De kat is *sneller* dan de hond. (Vergrotende trap van “snel”)
6. De les vandaag is *moeilijker* dan gisteren. (Vergrotende trap van “moeilijk”)
7. Dit restaurant is *goedkoper* dan het hotelrestaurant. (Vergrotende trap van “goedkoop”)
8. Haar stem is *luidruchtiger* dan zijn stem. (Vergrotende trap van “luidruchtig”)
9. De film was *spannender* dan het boek. (Vergrotende trap van “spannend”)
10. Deze taak is *belangrijker* dan de vorige taak. (Vergrotende trap van “belangrijk”)
Oefening 2: Overtreffende trap (superlatief) van bijvoeglijke naamwoorden
2. Zij heeft de *mooiste* jurk van allemaal. (Overtreffende trap van “mooi”)
3. Dit is het *snelste* dier in de jungle. (Overtreffende trap van “snel”)
4. Hij woont in het *oudste* huis van de straat. (Overtreffende trap van “oud”)
5. Dit is het *duurste* horloge in de winkel. (Overtreffende trap van “duur”)
6. Zij gaf de *beste* presentatie van de klas. (Overtreffende trap van “goed”)
7. Dit is de *leukste* dag van het jaar. (Overtreffende trap van “leuk”)
8. Hij heeft het *sterkste* lichaam van het team. (Overtreffende trap van “sterk”)
9. Dit is het *hoogste* gebouw in de stad. (Overtreffende trap van “hoog”)
10. Zij heeft het *vriendelijkste* karakter van iedereen. (Overtreffende trap van “vriendelijk”)