Oefening 1: Enkelvoudige aanwijzende voornaamwoorden
2. *تِلْكَ* vrouw is mijn buurvrouw. (Hint: Gebruik het vrouwelijke enkelvoud voor “die”.)
3. *هذِهِ* tafel staat in de kamer. (Hint: Gebruik het vrouwelijke enkelvoud voor “deze”.)
4. *ذَلِكَ* huis is oud. (Hint: Gebruik het mannelijke enkelvoud voor “dat”.)
5. *هذَا* mes is scherp. (Hint: Gebruik het mannelijke enkelvoud voor “deze”.)
6. *تِلْكَ* jurk is mooi. (Hint: Gebruik het vrouwelijke enkelvoud voor “die”.)
7. *هذِهِ* pen schrijft goed. (Hint: Gebruik het vrouwelijke enkelvoud voor “deze”.)
8. *ذَلِكَ* raam is open. (Hint: Gebruik het mannelijke enkelvoud voor “dat”.)
9. *هذَا* kind speelt buiten. (Hint: Gebruik het mannelijke enkelvoud voor “deze”.)
10. *تِلْكَ* stoel is kapot. (Hint: Gebruik het vrouwelijke enkelvoud voor “die”.)
Oefening 2: Meervoudige aanwijzende voornaamwoorden
2. *تِلْكَ* boeken zijn nieuw. (Hint: Gebruik het vrouwelijke meervoud voor “die” bij niet-levende dingen.)
3. *هؤلاء* meisjes zingen mooi. (Hint: Gebruik het meervoud voor “deze” bij vrouwen.)
4. *تِلْكَ* huizen zijn groot. (Hint: Gebruik het vrouwelijke meervoud voor “die” bij gebouwen.)
5. *هؤلاء* vogels vliegen hoog. (Hint: Gebruik het meervoud voor “deze” bij dieren.)
6. *تِلْكَ* lampen zijn kapot. (Hint: Gebruik het vrouwelijke meervoud voor “die” bij voorwerpen.)
7. *هؤلاء* kinderen spelen buiten. (Hint: Gebruik het meervoud voor “deze” bij kinderen.)
8. *تِلْكَ* auto’s zijn snel. (Hint: Gebruik het vrouwelijke meervoud voor “die” bij voertuigen.)
9. *هؤلاء* leraren zijn streng. (Hint: Gebruik het meervoud voor “deze” bij mensen.)
10. *تِلْكَ* bomen zijn oud. (Hint: Gebruik het vrouwelijke meervoud voor “die” bij planten.)