Oefening 1: Werkwoorden in het heden
2. Zij *taakul* fruit elke dag. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘eten’ voor zij (meervoud).)
3. Ik *adrus* Arabisch nu. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘studeren’ voor ik-vorm.)
4. Jij *tashrab* water. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘drinken’ voor jij-vorm.)
5. Wij *nadhhabu* naar school. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘gaan’ voor wij-vorm.)
6. Zij *yasma’un* muziek. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘luisteren’ voor zij (meervoud).)
7. Jij (vrouw) *taktubi* een e-mail. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘schrijven’ voor jij-vrouw.)
8. Hij *yafhamu* de les. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘begrijpen’ voor hij-vorm.)
9. Wij *nasma’u* de leraar. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘horen’ voor wij-vorm.)
10. Jij (man) *tadrus* voor het examen. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘studeren’ voor jij-man.)
Oefening 2: Werkwoorden in het verleden
2. Zij *akalna* fruit gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘eten’ voor wij-vorm.)
3. Ik *darastu* Arabisch vorige week. (Hint: Verleden tijd van ‘studeren’ voor ik-vorm.)
4. Jij *sharabta* water vanochtend. (Hint: Verleden tijd van ‘drinken’ voor jij-man.)
5. Wij *dhahabna* naar school gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘gaan’ voor wij-vorm.)
6. Zij *sami’u* muziek gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘luisteren’ voor zij (meervoud).)
7. Jij (vrouw) *katabti* een e-mail gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘schrijven’ voor jij-vrouw.)
8. Hij *fahima* de les gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘begrijpen’ voor hij-vorm.)
9. Wij *sami’na* de leraar gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘horen’ voor wij-vorm.)
10. Jij (man) *darasta* voor het examen gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘studeren’ voor jij-man.)