Oefening 1: Reflexieve voornaamwoorden in eenvoudige zinnen
2. Sinä näet *itse* kuvan. (Hint: gebruik het reflexieve voornaamwoord voor “jij” om te zeggen dat jij je eigen afbeelding ziet.)
3. Hän opettaa *itse* itsensä soittamaan pianoa. (Hint: reflexief voor “hij/zij” om aan te geven dat hij/zij zichzelf iets leert.)
4. Me katsomme *itse* elokuvan. (Hint: reflexief voor “wij” om aan te geven dat wij zelf de film bekijken.)
5. Te valmistatte *itse* ruokanne. (Hint: reflexief voor “jullie” om te zeggen dat jullie zelf jullie eten klaarmaken.)
6. He puhuvat *itse* itsestään. (Hint: reflexief voor “zij” om aan te geven dat zij over zichzelf praten.)
7. Minä kirjoitan *itse* kirjeen. (Hint: reflexief voor “ik” om te zeggen dat ik zelf de brief schrijf.)
8. Sinä ajat *itse* pyörällä kouluun. (Hint: reflexief voor “jij” om aan te geven dat jij zelf met de fiets naar school gaat.)
9. Hän huolehtii *itse* lemmikistään. (Hint: reflexief voor “hij/zij” om te zeggen dat hij/zij zelf voor zijn/haar huisdier zorgt.)
10. Me siivoamme *itse* huoneemme. (Hint: reflexief voor “wij” om te zeggen dat wij zelf onze kamer schoonmaken.)
Oefening 2: Reflexieve voornaamwoorden in samengestelde zinnen
2. Sinä näytät *itseltäsi* tänään iloiselta. (Hint: gebruik het reflexieve voornaamwoord in de elatief om te zeggen dat jij er zelf blij uitziet.)
3. Hän huolehtii *itseään* hyvin. (Hint: reflexief in de partitiv om aan te geven dat hij/zij goed voor zichzelf zorgt.)
4. Meidän täytyy puolustaa *itseämme*. (Hint: reflexief in de partitiv om te zeggen dat wij onszelf moeten verdedigen.)
5. Teidän pitäisi kuunnella *itseänne* paremmin. (Hint: reflexief in de partitiv om aan te geven dat jullie beter naar jezelf moeten luisteren.)
6. He muistavat kertoa totuuden *itseään*. (Hint: reflexief in de partitiv om te zeggen dat zij zichzelf de waarheid herinneren.)
7. Minä en pysty viemään *itseäni* sinne yksin. (Hint: reflexief in de partitiv om aan te geven dat ik mezelf niet alleen daarheen kan brengen.)
8. Sinä voit luottaa *itseesi* täysin. (Hint: reflexief in de illativ om te zeggen dat jij volledig op jezelf kunt vertrouwen.)
9. Hän katsoo peiliin ja näkee *itseensä*. (Hint: reflexief in de illativ om aan te geven dat hij/zij zichzelf in de spiegel ziet.)
10. Meidän täytyy uskoa *itseemme* enemmän. (Hint: reflexief in de illativ om te zeggen dat wij meer in onszelf moeten geloven.)