Oefening 1: Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp
2. *Sinä* olet ystäväni. (Hint: “Jij” als onderwerp)
3. *Hän* puhuu suomea. (Hint: “Hij/Zij” als onderwerp)
4. *Me* asumme Helsingissä. (Hint: “Wij” als onderwerp)
5. *Te* ymmärrätte tämän. (Hint: “Jullie” als onderwerp)
6. *He* ovat opiskelijoita. (Hint: “Zij” meervoud als onderwerp)
7. *Minä* rakastan musiikkia. (Hint: “Ik” onderwerp)
8. *Sinä* olet kiireinen tänään. (Hint: “Jij” onderwerp)
9. *Hän* lukee kirjaa. (Hint: “Hij/Zij” onderwerp)
10. *Me* matkustamme ensi viikolla. (Hint: “Wij” onderwerp)
Oefening 2: Persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp
2. Kuulen *hänet*. (Hint: “Hij/Zij” als lijdend voorwerp)
3. Autan *meidät*. (Hint: “Ons” als lijdend voorwerp)
4. Tapaan *teidät*. (Hint: “Jullie” als lijdend voorwerp)
5. Rakastan *häntä*. (Hint: “Hem/haar” als lijdend voorwerp)
6. Odotan *sinua*. (Hint: “Jij” als lijdend voorwerp)
7. Kutsun *heidät* juhliin. (Hint: “Zij” als lijdend voorwerp)
8. Soitan *sinulle* huomenna. (Hint: “Aan jou” met datiefvorm)
9. Tarvitsen *häntä*. (Hint: “Hem/haar” als lijdend voorwerp)
10. Huomaan *sinut* nopeasti. (Hint: “Jij” als lijdend voorwerp)