Ontkenning met ‘niet’ in de zin
2. Hij kan *niet* zwemmen (ontkenning van een mogelijkheid).
3. Wij eten *niet* in het restaurant (ontkenning van een handeling).
4. De kat slaapt *niet* op de stoel (ontkenning van de plaats).
5. Jij werkt *niet* vandaag (ontkenning van tijd).
6. Zij begrijpt *niet* de opdracht (ontkenning van begrip).
7. De kinderen spelen *niet* buiten (ontkenning van locatie).
8. Ik wil *niet* naar school (ontkenning van wens).
9. Jullie luisteren *niet* naar de leraar (ontkenning van actie).
10. Hij rijdt *niet* snel (ontkenning van een eigenschap).
Ontkenning met ‘geen’ voor zelfstandig naamwoord
2. Zij heeft *geen* auto (ontkenning van bezit).
3. We zien *geen* vogels in de tuin (ontkenning van iets dat er is).
4. Hij drinkt *geen* koffie (ontkenning van een substantief).
5. Jij hebt *geen* idee wat er gebeurt (ontkenning van een begrip).
6. De winkel verkoopt *geen* fruit (ontkenning van aanbod).
7. Ik zie *geen* mensen op straat (ontkenning van aanwezigheid).
8. We hebben *geen* tijd om te wachten (ontkenning van hoeveelheid).
9. Zij dragen *geen* uniform (ontkenning van kleding).
10. Hij leest *geen* boeken over geschiedenis (ontkenning van onderwerp).