Oefening 1: Werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd
2. Wij *wonen* in een groot huis in Amsterdam. (Hint: werkwoord ‘wonen’ in de eerste persoon meervoud)
3. Jij *speelt* gitaar in een band. (Hint: werkwoord ‘spelen’ in de tweede persoon enkelvoud)
4. De kat *slaapt* op de bank. (Hint: werkwoord ‘slapen’ in de derde persoon enkelvoud)
5. Ik *lees* graag boeken in mijn vrije tijd. (Hint: werkwoord ‘lezen’ in de eerste persoon enkelvoud)
6. Jullie *werken* hard aan het project. (Hint: werkwoord ‘werken’ in de tweede persoon meervoud)
7. Zij *vindt* dat het een goed idee is. (Hint: werkwoord ‘vinden’ in de derde persoon enkelvoud)
8. Wij *eten* altijd samen avondeten. (Hint: werkwoord ‘eten’ in de eerste persoon meervoud)
9. Jij *kijkt* elke avond naar het nieuws. (Hint: werkwoord ‘kijken’ in de tweede persoon enkelvoud)
10. De kinderen *spelen* in de speeltuin. (Hint: werkwoord ‘spelen’ in de derde persoon meervoud)
Oefening 2: Lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
2. De *grote* hond rent in de tuin. (Hint: bijvoeglijk naamwoord dat de grootte beschrijft)
3. Zij draagt *een* rode jas. (Hint: onbepaald lidwoord voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord)
4. Wij zien *de* oude boom in het park. (Hint: bepaald lidwoord voor een specifiek zelfstandig naamwoord)
5. Hij leest *een* interessant boek. (Hint: onbepaald lidwoord voor een het-woord)
6. De *kleine* kinderen spelen buiten. (Hint: bijvoeglijk naamwoord dat de grootte beschrijft)
7. Ik heb *de* blauwe pen gebruikt. (Hint: bepaald lidwoord voor een specifiek zelfstandig naamwoord)
8. Zij koopt *een* nieuwe laptop. (Hint: onbepaald lidwoord voor een het-woord)
9. De *oude* man wandelt elke dag. (Hint: bijvoeglijk naamwoord dat leeftijd beschrijft)
10. Wij bezoeken *de* leuke stad morgen. (Hint: bepaald lidwoord voor een specifiek zelfstandig naamwoord)