Gerund-oefening 1: Herkennen van gerund-vormen
2. Hij is bezig met *leren* voor zijn examen. (Hint: Na ‘bezig zijn met’ volgt de gerund-vorm)
3. Wij houden van *wandelen* in het bos. (Hint: Na ‘houden van’ komt de gerund-vorm)
4. Zij praat graag over *reizen* naar verre landen. (Hint: Na ‘praten over’ volgt de gerund-vorm)
5. Het kind is bang voor *vallen*. (Hint: Na ‘bang zijn voor’ wordt de gerund gebruikt)
6. Jullie denken aan *verhuizen* naar een nieuwe stad. (Hint: Na ‘denken aan’ volgt de gerund-vorm)
7. De leraar moedigt het *lezen* van boeken aan. (Hint: Na ‘aanmoedigen’ komt de gerund-vorm)
8. Ik ben geïnteresseerd in *leren* van nieuwe talen. (Hint: Na ‘geïnteresseerd zijn in’ volgt de gerund-vorm)
9. Zij is goed in *schrijven* van verhalen. (Hint: Na ‘goed zijn in’ wordt de gerund gebruikt)
10. We zijn bezig met *voorbereiden* van het feest. (Hint: Na ‘bezig zijn met’ volgt de gerund-vorm)
Gerund-oefening 2: Gerund na specifieke werkwoorden
2. Hij begint met *werken* om acht uur. (Hint: Na ‘beginnen met’ komt de gerund-vorm)
3. Wij stoppen met *praten* als de leraar binnenkomt. (Hint: Na ‘stoppen met’ wordt de gerund gebruikt)
4. Zij overweegt het *kopen* van een nieuwe auto. (Hint: Na ‘overwegen’ volgt de gerund-vorm)
5. De kinderen houden van *spelen* buiten. (Hint: Na ‘houden van’ komt de gerund-vorm)
6. Ik vergeet het *betalen* van de rekening niet. (Hint: Na ‘vergeten’ gevolgd door een activiteit is de gerund)
7. Hij oefent het *zingen* elke dag. (Hint: Na ‘oefenen’ volgt de gerund-vorm)
8. We waarderen het *helpen* van anderen. (Hint: Na ‘waarderen’ komt de gerund-vorm)
9. Zij verontschuldigt zich voor het *komen* te laat. (Hint: Na ‘zich verontschuldigen voor’ volgt de gerund-vorm)
10. Ik geniet van het *kijken* naar films. (Hint: Na ‘genieten van’ wordt de gerund gebruikt)