Oefening 1: Voltooid verleden tijd met regelmatige werkwoorden
2. Wij *hadden* de film al gezien toen jij belde. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
3. Jij *had* de taak snel afgemaakt. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
4. Zij *had* haar huiswerk netjes gedaan. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
5. De leraar *had* de toets verbeterd. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
6. Jullie *hadden* het boek gelezen voor de les. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
7. Ik *had* de kamer opgeruimd voordat ik weg ging. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
8. Mijn ouders *hadden* de tuin verzorgd. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
9. De kinderen *hadden* samen gespeeld in het park. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
10. Zij *had* de uitnodiging al verstuurd. (gebruik het hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd)
Oefening 2: Voltooid verleden tijd met onregelmatige werkwoorden
2. Wij *hadden* de auto gerepareerd na het ongeluk. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
3. Jij *had* het geheim nooit verteld. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
4. Zij *had* het verhaal drie keer herhaald. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
5. De man *had* de hond uitgelaten in het park. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
6. Jullie *hadden* het nieuws al gehoord voordat ik kwam. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
7. Ik *had* de sleutel verloren tijdens het feest. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
8. Mijn zus *had* vroeg ontbeten vandaag. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
9. De kinderen *hadden* de wedstrijd gewonnen. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)
10. Hij *had* de lamp kapotgemaakt per ongeluk. (let op het onregelmatige voltooid deelwoord)