Oefening 1: Voltooi de zinnen met de juiste toekomstige voltooide tijd
2. Tegen de tijd dat je komt, *zullen wij de boodschappen gedaan hebben* (toekomstige voltooide tijd).
3. Zij *zal het boek gelezen hebben* voordat de les begint (voltooide tijd in de toekomst).
4. Jij *zul je huiswerk afgemaakt hebben* voor het avondeten (toekomstige voltooide tijd).
5. Wij *zullen al vertrokken zijn* als jij aankomt (toekomstige voltooide tijd).
6. De trein *zal al aangekomen zijn* om tien uur (gebruik ‘zullen’ + voltooid deelwoord).
7. Hij *zal zijn jas gevonden hebben* als hij terugkomt (toekomstige voltooide tijd).
8. Jullie *zullen de film gezien hebben* voordat we gaan slapen (toekomstige voltooide tijd).
9. Ik *zal mijn kamer opgeruimd hebben* voor het bezoek arriveert (toekomstige voltooide tijd).
10. De studenten *zullen het examen gemaakt hebben* als de docent terugkomt (toekomstige voltooide tijd).
Oefening 2: Vul de juiste toekomstige voltooide tijd in met hints
2. Volgende week *zullen wij de nieuwe auto gekocht hebben* (toekomstige voltooide tijd van ‘kopen’).
3. Tegen die tijd *zal hij het probleem opgelost hebben* (toekomstige voltooide tijd van ‘oplossen’).
4. Jij *zul je taken voltooid hebben* voordat je vertrekt (toekomstige voltooide tijd van ‘voltooien’).
5. Zij *zullen de brief geschreven hebben* voor het einde van de dag (toekomstige voltooide tijd van ‘schrijven’).
6. Ik *zal het cadeau ingepakt hebben* als je terugkomt (toekomstige voltooide tijd van ‘inpakken’).
7. De leraar *zal de toets nagekeken hebben* voordat de leerlingen het lokaal verlaten (toekomstige voltooide tijd van ‘nakijken’).
8. Jullie *zullen al gegeten hebben* als wij arriveren (toekomstige voltooide tijd van ‘eten’).
9. Wij *zullen de afspraak bevestigd hebben* voor het weekend (toekomstige voltooide tijd van ‘bevestigen’).
10. Hij *zal de documenten ondertekend hebben* als jij terug bent (toekomstige voltooide tijd van ‘ondertekenen’).