Oefening 1: Bepaalde lidwoorden bij en-woorden
2. Hon läser *boken* på bordet. (Hint: Let op dat het lidwoord aan het eind van het woord wordt toegevoegd.)
3. Vi köpte *stolen* igår. (Hint: En-woorden krijgen -en als bepaald lidwoord.)
4. Han målade *huset* men det är ett ett-ord, let op het verschil!
5. De leker med *katten* i trädgården. (Hint: Katten is een en-woord, gebruik -en.)
6. Hon har hittat *nyckeln* i väskan. (Hint: Lidwoord als suffix voor en-woorden.)
7. Jag hörde *fågeln* sjunga. (Hint: En-woord, voeg -en toe.)
8. Han öppnade *dörren* försiktigt. (Hint: Let op de -en bij en-woorden.)
9. Barnet älskar *leksaken* men het is een ett-woord!
10. Vi besökte *museet* igår, let op het ett-woord hier.
Oefening 2: Bepaalde lidwoorden bij ett-woorden
2. Hon köpte *äpplet* i affären. (Hint: Let op dat -et wordt toegevoegd aan ett-woorden.)
3. De målar *bordet* i blå färg. (Hint: Ett-woorden krijgen het suffix -et.)
4. Vi besökte *museet* igår. (Hint: Let op het -et bij ett-woorden.)
5. Han öppnade *fönstret* försiktigt. (Hint: Voeg -et toe bij ett-woorden.)
6. Barnet leker med *djuret*. (Hint: Ett-woord, gebruik -et als suffix.)
7. Jag hittade *pennat* på golvet. (Hint: Pennan is een en-woord, dus let op het juiste lidwoord!)
8. Hon dricker *vattnet* från glaset. (Hint: Ett-woord met -et suffix.)
9. Vi gick in i *rummet* tillsammans. (Hint: Ett-woord, voeg -et toe.)
10. Han tog *papperet* från bordet. (Hint: Ett-woord, bepaald lidwoord als suffix.)