Yksinkertaiset menneet harjoitukset
2. Jij *fietste* naar school vorige week. (Imperfekti, ”to cycle”)
3. Wij *speelden* in het park zaterdag. (Imperfekti, ”to play”)
4. Hij *las* een boek vanavond. (Imperfekti, ”to read”)
5. Jullie *keken* een film gisterenavond. (Imperfekti, ”to watch”)
6. Zij *wonen* niet hier vorig jaar. (Oikea menneen ajan muoto on imperfekti, ”to live”)
7. De hond *sliep* de hele nacht. (Imperfekti, ”to sleep”)
8. Ik *kocht* een nieuwe jas vorige maand. (Imperfekti, ”to buy”)
9. We *praatten* lang aan de telefoon. (Imperfekti, ”to talk”)
10. Jij *werd* ziek na het feest. (Imperfekti, ”to become”)
Menneisyyden täydelliset harjoitukset
2. Jij *bent gefietst* naar school vorige week. (Perfectum, liikkumista ilmaiseva verbi, ”to cycle”)
3. Wij *hebben gespeeld* in het park zaterdag. (Perfectum, ”to play”)
4. Hij *heeft gelezen* een boek vanavond. (Perfectum, ”to read”)
5. Jullie *hebben gekeken* een film gisterenavond. (Perfectum, ”to watch”)
6. Zij *hebben gewoond* niet hier vorig jaar. (Perfectum, ”to live”)
7. De hond *heeft geslapen* de hele nacht. (Perfectum, ”to sleep”)
8. Ik *heb gekocht* een nieuwe jas vorige maand. (Perfectum, ”to buy”)
9. We *hebben gepraat* lang aan de telefoon. (Perfectum, ”to talk”)
10. Jij *bent geworden* ziek na het feest. (Perfectum, liikkumista tai muutosta ilmaiseva verbi, ”to become”)