1. De *katten* slapen op de bank. (Monikkomuoto sanasta ”kat”)
2. Ik heb drie *boeken* gelezen. (Monikkomuoto sanasta ”boek”)
3. De *huizen* zijn groot en modern. (Monikkomuoto sanasta ”huis”)
4. Jullie zien veel *bomen* in het park. (Monikkomuoto sanasta ”boom”)
5. Mijn vrienden hebben nieuwe *fietsen*. (Monikkomuoto sanasta ”fiets”)
6. De *stoelen* staan rond de tafel. (Monikkomuoto sanasta ”stoel”)
7. We kopen verse *appels* op de markt. (Monikkomuoto sanasta ”appel”)
8. De *kinderen* spelen buiten. (Monikkomuoto sanasta ”kind”)
9. Er zijn veel *mensen* in de stad. (Monikkomuoto sanasta ”mens”)
10. Mijn ouders hebben drie *auto’s*. (Monikkomuoto sanasta ”auto”)

1. De *tafels* zijn gedekt voor het diner. (Monikkomuoto sanasta ”tafel”)
2. Ik zie twee *meisjes* in het park. (Monikkomuoto sanasta ”meisje”)
3. De *vrienden* gaan samen op reis. (Monikkomuoto sanasta ”vriend”)
4. Er liggen veel *pennen* op de grond. (Monikkomuoto sanasta ”pen”)
5. De *vogels* zingen in de bomen. (Monikkomuoto sanasta ”vogel”)
6. Mijn buren hebben drie *honden*. (Monikkomuoto sanasta ”hond”)
7. De *straten* zijn schoon na de regen. (Monikkomuoto sanasta ”straat”)
8. We hebben nieuwe *kleren* gekocht. (Monikkomuoto sanasta ”kleding”)
9. De *mannen* werken hard op het veld. (Monikkomuoto sanasta ”man”)
10. Op school leren de kinderen over *landen*. (Monikkomuoto sanasta ”land”)