1. Ik wou dat hij *had gekomen* (tulla, perfekti subjunktiivissa) naar het feest.
2. Het was jammer dat zij *had verloren* (hävitä, perfekti subjunktiivissa) de wedstrijd.
3. Als hij maar *was gegaan* (mennä, perfekti subjunktiivissa) naar de dokter.
4. Ik hoopte dat jij *had geschreven* (kirjoittaa, perfekti subjunktiivissa) de brief op tijd.
5. Het was belangrijk dat wij *waren vertrokken* (lähteä, perfekti subjunktiivissa) voor de storm.
6. Zij wenste dat hij *was gebleven* (jäädä, perfekti subjunktiivissa) thuis.
7. Ik dacht dat jullie *hadden begrepen* (ymmärtää, perfekti subjunktiivissa) de instructies.
8. Het was spijtig dat hij *was vergeten* (unohtaa, perfekti subjunktiivissa) de afspraak.
9. Als hij maar *had gezien* (nähdä, perfekti subjunktiivissa) de waarschuwing.
10. Wij hoopten dat zij *waren gekomen* (tulla, perfekti subjunktiivissa) op tijd.

1. Het was nodig dat ik *had gedaan* (tehdä, perfekti subjunktiivissa) mijn huiswerk.
2. Zij wilde dat hij *was gebleven* (jäädä, perfekti subjunktiivissa) bij de vergadering.
3. Als hij *had geweten* (tietää, perfekti subjunktiivissa) van het probleem, zou hij geholpen hebben.
4. Ik vroeg of zij *waren gekomen* (tulla, perfekti subjunktiivissa) naar het evenement.
5. Het was beter dat wij *hadden afgesproken* (sopia, perfekti subjunktiivissa) eerder.
6. Hij hoopte dat jij *was gebleven* (jäädä, perfekti subjunktiivissa) in Nederland.
7. Ik dacht dat hij *had gedaan* (tehdä, perfekti subjunktiivissa) wat nodig was.
8. Het was vreemd dat zij *waren vertrokken* (lähteä, perfekti subjunktiivissa) zonder afscheid.
9. Als ik *had geweten* (tietää, perfekti subjunktiivissa) dat, zou ik anders hebben gehandeld.
10. Wij wilden dat hij *had verteld* (kertoa, perfekti subjunktiivissa) de waarheid.