Refleksiiviset verbiharjoitukset: Perusmuodot
2. Jij *schenkt* jezelf altijd een kopje koffie in. (Verbi: jezelf iets schenken, preesens)
3. Hij *herstelt* zich snel na de ziekte. (Verbi: zich herstellen, preesens)
4. Wij *verheugen* ons op de vakantie. (Verbi: zich verheugen op, preesens)
5. Jullie *kleden* je warm aan in de winter. (Verbi: zich kleden, preesens)
6. Zij *verontschuldigt* zich voor haar fout. (Verbi: zich verontschuldigen, preesens)
7. Ik *maak* me klaar voor het feest. (Verbi: zich klaarmaken, preesens)
8. Jij *haast* je altijd ’s ochtends. (Verbi: zich haasten, preesens)
9. Hij *verveelt* zich tijdens de les. (Verbi: zich vervelen, preesens)
10. Wij *ontspannen* ons na het werk. (Verbi: zich ontspannen, preesens)
Refleksiiviset verbiharjoitukset: Imperfektum ja perfekti
2. Jij *bekeerde* je tot een gezondere levensstijl. (Verbi: zich bekeren, imperfektum)
3. Hij *verroerde* zich niet tijdens de film. (Verbi: zich verroeren, imperfektum)
4. Wij *verzetten* ons tegen het voorstel. (Verbi: zich verzetten, imperfektum)
5. Jullie *schamen* je voor je fouten. (Verbi: zich schamen, preesens)
6. Zij *hebben* zich gisteren vergist in de datum. (Verbi: zich vergissen, perfekti)
7. Ik *heb* me goed voorbereid op het examen. (Verbi: zich voorbereiden, perfekti)
8. Jij *bent* je verloren sleutels teruggevonden. (Verbi: zich verliezen, perfekti)
9. Hij *heeft* zich gisteren ziek gemeld. (Verbi: zich ziek melden, perfekti)
10. Wij *hebben* ons geamuseerd op het feest. (Verbi: zich amuseren, perfekti)