1. Deze appel is *groter* dan die sinaasappel. (Jämför storlek, större)
2. Mijn huis is *lichter* dan jouw huis. (Jämför vikt, lättare)
3. Deze stoel is *comfortabeler* dan die bank. (Jämför bekvämlighet, bekvämare)
4. Deze weg is *korter* dan de andere weg. (Jämför längd, kortare)
5. Haar haar is *mooier* dan dat van mij. (Jämför skönhet, vackrare)
6. Dit boek is *interessanter* dan het vorige boek. (Jämför intresse, intressantare)
7. De film was *spannender* dan ik had verwacht. (Jämför spänning, spännande)
8. Zijn verhaal is *duidelijker* dan dat van haar. (Jämför tydlighet, tydligare)
9. Dit probleem is *makkelijker* op te lossen dan het andere. (Jämför svårighet, lättare)
10. Het weer vandaag is *beter* dan gisteren. (Jämför kvalitet, bättre)

1. Hij loopt *sneller* dan zijn broer. (Jämför hastighet, snabbare)
2. Zij spreekt Nederlands *beter* dan ik. (Jämför skicklighet, bättre)
3. De trein arriveert *vroeger* dan gepland. (Jämför tid, tidigare)
4. Hij werkt *harder* dan zijn collega. (Jämför arbetsinsats, hårdare)
5. Zij zingt *mooier* dan haar zus. (Jämför sång, vackrare)
6. Deze auto rijdt *veiliger* dan die oude auto. (Jämför säkerhet, säkrare)
7. Hij reageert *sneller* dan ik had gedacht. (Jämför reaktionstid, snabbare)
8. Zij begrijpt de les *beter* dan vorige week. (Jämför förståelse, bättre)
9. De kinderen spelen *luidruchtiger* dan normaal. (Jämför ljudnivå, bullrigare)
10. Hij rijdt *voorzichtiger* in de sneeuw. (Jämför försiktighet, försiktigare)