Ongeval – Acidente.
Er is een ongeval gebeurd op de snelweg.
Noodgeval – Emergência.
Bel onmiddellijk een ambulance, dit is een noodgeval!
Ambulance – Ambulância.
De ambulance komt eraan om de gewonden te helpen.
Brandweer – Bombeiros.
De brandweer heeft de brand succesvol geblust.
Politie – Polícia.
De politie heeft de dief eindelijk gevangen.
Eerste hulp – Primeiros socorros.
We moeten eerste hulp verlenen, hij heeft zijn been gebroken.
Bloeden – Sangramento.
Hij is aan het bloeden, we moeten het snel stoppen.
Brand – Incêndio.
Er is een brand uitgebroken in het appartementencomplex.
Verwonding – Lesão.
De verwonding lijkt ernstig, ze heeft veel pijn.
Breuk – Fratura.
Ze heeft haar arm gebroken en moet naar het ziekenhuis.
Vergiftiging – Envenenamento.
De dokter vermoedt dat het om een voedselvergiftiging gaat.
Verstuiking – Torção.
Hij heeft zijn enkel verstuikt tijdens het voetballen.
Bevrijden – Libertar/resgatar.
De brandweer werkt hard om de mensen uit de lift te bevrijden.
Hulpdiensten – Serviços de emergência.
De hulpdiensten zijn snel ter plaatse gekomen na de melding.
Waarschuwing – Aviso.
Er is een waarschuwing uitgegeven voor extreem weer.
Evacueren – Evacuar.
De bewoners van het gebouw worden geëvacueerd vanwege de gaslek.
Redden – Salvar.
De reddingswerkers hebben het kind uit het water gered.
Geëvacueerd – Evacuado.
De mensen zijn geëvacueerd naar een veilige plek.
Alarm slaan – Dar o alarme.
Hij heeft het alarm geslagen toen hij de rook zag.
Veiligheid – Segurança.
Veiligheid is onze hoogste prioriteit tijdens de festival.
Ziekenhuis – Hospital.
Het slachtoffer is onmiddellijk naar het ziekenhuis gebracht.
Ao dominar estes termos em holandês, estará melhor preparado para lidar com situações de emergência e comunicar de forma eficaz quando necessário. É sempre aconselhável aprender e praticar estes termos, esperando nunca precisar usá-los numa situação real, mas estando preparado caso isso aconteça.