1. Deze stoel is *groter* dan die tafel. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
2. Mijn huis is *kleiner* dan jouw huis. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
3. Deze appel is *zoeter* dan die peer. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
4. Het boek is *duurder* dan het tijdschrift. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
5. Zijn auto is *sneller* dan mijn fiets. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
6. De film was *spannender* dan het boek. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
7. De hond is *sterker* dan de kat. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
8. Het weer is *kouder* in december dan in oktober. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
9. Mijn broer is *jonger* dan ik. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)
10. Het examen was *makkelijker* dan ik dacht. (Dica: Adjetivo curto, adicione “-er”)

1. Deze taak is *meer interessant* dan de vorige. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
2. Deze film is *meer ingewikkeld* dan die serie. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
3. Haar verhaal is *meer overtuigend* dan het jouwe. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
4. Deze oplossing is *meer effectief* dan de andere. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
5. Het project is *meer uitdagend* dan verwacht. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
6. Dit boek is *meer informatief* dan dat tijdschrift. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
7. De les was *meer gedetailleerd* dan de vorige. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
8. Deze computer is *meer geavanceerd* dan de oude. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
9. Haar presentatie was *meer overtuigend* dan de anderen. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)
10. De situatie is *meer complex* dan we dachten. (Dica: Adjetivo longo, use “meer” antes do adjetivo)