Vocabulário de jardinagem e botânica em holandês

A jardinagem e a botânica são campos fascinantes que combinam o amor pela natureza com o conhecimento científico. Se está a aprender holandês e tem interesse nestas áreas, conhecer o vocabulário específico pode ser extremamente útil. Aqui está uma lista de palavras essenciais em holandês relacionadas com jardinagem e botânica, juntamente com as suas definições e exemplos de uso.

Bloem – Flor.
In de lente groeien er veel mooie bloemen in de tuin.

Plant – Planta.
Ik heb gisteren een nieuwe plant in mijn tuin geplant.

Tuin – Jardim.
Mijn tuin staat vol met verschillende soorten planten en bloemen.

Gras – Grama.
Het gras moet minstens één keer per week gemaaid worden.

Bloemist – Florista.
De bloemist heeft prachtige boeketten in zijn winkel.

Zaad – Semente.
Ik heb zaden van zonnebloemen geplant.

Meststof – Fertilizante.
Voor een gezonde groei van planten is het belangrijk om meststof te gebruiken.

Tuinslang – Mangueira de jardim.
Ik gebruik de tuinslang om de planten water te geven.

Snoeien – Poda.
Het is tijd om de rozenstruiken te snoeien.

Onkruid – Erva daninha.
Het onkruid groeit snel en moet verwijderd worden.

Blad – Folha.
De bladeren van deze boom veranderen van kleur in de herfst.

Struik – Arbusto.
Deze struik bloeit prachtig in het voorjaar.

Tuingereedschap – Ferramentas de jardim.
Ik heb nieuw tuingereedschap gekocht voor het onderhoud van mijn tuin.

Perk – Canteiro.
We hebben verschillende bloemen in het perk geplant.

Kwekerij – Viveiro.
We gingen naar de kwekerij om meer planten te kopen.

Compost – Composto.
Compost is erg nuttig voor het verbeteren van de bodemkwaliteit.

Bodem – Solo.
De bodem in mijn tuin is zeer vruchtbaar.

Water geven – Regar.
De planten hebben veel water nodig tijdens de hete zomerdagen.

Oogsten – Colheita.
Het is tijd om de vruchten van onze arbeid te oogsten.

Bloei – Florescência.
De bloei van deze planten maakt de tuin erg kleurrijk.

Stekken – Estacas.
Ik heb stekken genomen van de plant om meer te kweken.

Moestuin – Horto.
Ik heb een moestuin waar ik groenten kweek.

Heester – Arbusto perene.
De heester in de hoek van de tuin wordt elk jaar groter.

Wieden – Capinar.
We besteden veel tijd aan het wieden van de tuin om het netjes te houden.

Vrucht – Fruto.
De vruchten van deze boom zijn erg zoet.

Conhecer este vocabulário não só enriquecerá seu conhecimento da língua holandesa, mas também lhe dará mais confiança ao explorar o mundo da jardinagem e botânica. Pratique estas palavras regularmente e tente usá-las ao falar ou escrever sobre suas experiências de jardinagem.

Talkpal é um tutor de línguas alimentado por IA. Aprenda mais de 57 idiomas 5x mais rápido com uma tecnologia revolucionária.

APRENDE LÍNGUAS MAIS DEPRESSA
COM IA

Aprende 5x mais depressa