Winkelen en detailhandel zijn essentiële onderdelen van het dagelijks leven in elke cultuur. Voor iedereen die de Estse taal leert, kan het nuttig zijn om een specifieke woordenschat te ontwikkelen die gerelateerd is aan deze activiteiten. In dit artikel zullen we een uitgebreide lijst van Estse woorden en uitdrukkingen verkennen die nuttig zijn bij het winkelen en in de detailhandel. Elke term wordt uitgelegd in het Nederlands en vergezeld van een voorbeeldzin in het Ests.
Algemene termen voor winkelen
pood – winkel. Een plaats waar goederen worden verkocht.
Ma lähen poodi piima ostma.
kauplus – een ander woord voor winkel. Kan zowel een kleine als een grote winkel betekenen.
See kauplus on avatud iga päev.
kaubanduskeskus – winkelcentrum. Een groot gebouw met veel verschillende winkels.
Me läheme nädalavahetusel kaubanduskeskusesse.
turg – markt. Een plaats in de open lucht waar verschillende verkopers hun goederen aanbieden.
Ma ostsin värskeid köögivilju turult.
ostukorv – boodschappenmand. Een mand die je meeneemt tijdens het winkelen om je aankopen in te doen.
Mul on ostukorvis ainult paar asja.
ostukäru – boodschappenwagentje. Een klein wagentje dat je kunt duwen om je boodschappen in te doen.
Lapsed armastavad ostukärusid lükata.
Betalingen en prijzen
hind – prijs. Het geldbedrag dat je moet betalen voor een product.
Selle kleidi hind on liiga kõrge.
allahindlus – korting. Een verlaagd bedrag op de originele prijs.
Poest saab praegu suuri allahindlusi.
soodustus – speciale aanbieding of korting, vaak tijdelijk.
Kas teil on täna mingeid soodustusi?
arve – rekening. Een document met een overzicht van de gekochte goederen en de te betalen prijs.
Palun tooge mulle arve.
makseviis – betaalmethode. De manier waarop je je aankopen betaalt, bijvoorbeeld contant, met een kaart, of via een mobiele app.
Kas te soovite maksta sularahas või kaardiga?
sularaha – contant geld. Fysiek geld in de vorm van munten en biljetten.
Mul ei ole sularaha, kas ma saan kaardiga maksta?
krediitkaart – creditcard. Een kaart waarmee je aankopen kunt doen die later worden gefactureerd.
Kas te võtate vastu krediitkaarte?
pangakaart – bankkaart. Een kaart gekoppeld aan je bankrekening waarmee je direct betaalt.
Ma maksan pangakaardiga.
Producten en afdelingen
toode – product. Een artikel dat te koop is.
See toode on väga populaarne.
osakond – afdeling. Een specifiek deel van een winkel waar bepaalde soorten producten worden verkocht.
Leivasaadused asuvad teises osakonnas.
toidukaubad – levensmiddelen. Voedingsmiddelen en andere producten die je in een supermarkt kunt kopen.
Ma pean toidukaupu ostma.
rõivad – kleding. Kledingstukken die je kunt dragen.
Kus on naisterõivaste osakond?
elektroonika – elektronica. Apparaten zoals televisies, computers en mobiele telefoons.
Elektroonika osakond on esimesel korrusel.
kodutarbed – huishoudelijke artikelen. Producten voor gebruik in huis zoals schoonmaakmiddelen en keukengerei.
Ma pean mõned kodutarbed ostma.
Klantenservice en winkelervaring
klienditeenindus – klantenservice. De afdeling of persoon die je helpt met vragen of problemen.
Klienditeenindus on väga abivalmis olnud.
kassapidaja – kassier/kassière. De persoon die werkt aan de kassa en je helpt met afrekenen.
Kassapidaja oli väga sõbralik.
kassa – kassa. De plaats waar je betaalt voor je aankopen.
Kassa juures on pikk järjekord.
järjekord – rij. Een lijn van mensen die wachten om iets te doen, zoals betalen.
Ma seisin järjekorras kakskümmend minutit.
sildid – borden/etiketten. Teksten of afbeeldingen die informatie geven over producten of prijzen.
Hinnasildid on väga selged.
ostutšekk – kassabon. Een papieren bewijs van je aankoop.
Ärge unustage oma ostutšekki võtta.
proovikabiin – paskamer. Een kleine ruimte in een winkel waar je kleding kunt passen.
Kas teil on vabu proovikabiine?
tagasi – retourneren. Het terugbrengen van een product naar de winkel.
Kas ma saan selle toote tagasi tuua?
Voedingsmiddelen en specifieke termen
puuvili – fruit. Eetbare vruchten van bomen en planten.
Ma ostan iga nädal värskeid puuvilju.
köögivili – groente. Eetbare delen van planten zoals wortels, bladeren en stengels.
Köögiviljad on väga tervislikud.
leib – brood. Een basisvoedsel dat wordt gemaakt van meel, water en gist.
Ma ostan igal hommikul värsket leiba.
piim – melk. Een vloeistof geproduceerd door zoogdieren die vaak wordt gedronken.
Kas teil on laktoosivaba piima?
juust – kaas. Een voedingsmiddel gemaakt van gestremde melk.
See juust on väga maitsev.
liha – vlees. Eetbare delen van dieren.
Ma ostsin turult värsket liha.
kala – vis. Eetbare waterdieren.
Ma armastan grillitud kala.
maiustused – snoep. Zoetigheden zoals chocolade en snoepjes.
Lapsed armastavad maiustusi.
joogid – dranken. Vloeistoffen die je kunt drinken zoals water, sap en frisdrank.
Meie poes on suur valik jooke.
Specifieke winkeltypen
raamatupood – boekwinkel. Een winkel waar je boeken kunt kopen.
Ma veedan palju aega raamatupoes.
kingapood – schoenenwinkel. Een winkel gespecialiseerd in de verkoop van schoenen.
Mul on vaja uusi kingi, lähme kingapoodi.
apteek – apotheek. Een winkel waar je medicijnen en gezondheidsproducten kunt kopen.
Kas sa tead, kus lähim apteek asub?
mööblipood – meubelwinkel. Een winkel waar je meubels kunt kopen.
Me ostsime uue diivani mööblipoest.
lillepood – bloemenwinkel. Een winkel waar je bloemen en planten kunt kopen.
Ma ostan lilli lillepoest.
toidupood – supermarkt. Een winkel waar je een breed scala aan voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen kunt kopen.
Toidupood on avatud kella üheksast õhtul.
Communiceren met winkelpersoneel
küsima – vragen. Het stellen van een vraag om informatie te krijgen.
Kas ma saan teilt midagi küsida?
abi – hulp. Assistentie of ondersteuning.
Mul on abi vaja, kas te saate mind aidata?
otsima – zoeken. Proberen iets te vinden.
Ma otsin uut kleiti.
leidma – vinden. Het ontdekken of verkrijgen van iets dat je zoekt.
Ma leidsin selle raamatu lõpuks üles.
proovima – proberen. Iets testen of uitproberen.
Kas ma saan seda kleiti proovida?
küsimus – vraag. Een zin of uitdrukking waarmee informatie wordt gevraagd.
Mul on teile küsimus.
Het leren van deze woordenschat zal je helpen om zelfverzekerder te winkelen en te communiceren in Estland. Of je nu in een supermarkt bent, in een boetiek, of op een markt, deze termen zullen je goed van pas komen. Veel succes met je taalstudie en veel plezier met winkelen in het Ests!