De Letse keuken is rijk aan tradities en unieke gerechten die vaak eenvoudige, maar smaakvolle ingrediënten gebruiken. Als je Lets leert en geïnteresseerd bent in koken, is het essentieel om bekend te zijn met kook- en keukengerelateerde termen. Hier volgt een uitgebreide lijst van veelvoorkomende Letse kooktermen met hun definities en voorbeeldzinnen.
Basiskeukentermen
Virtuve – Keuken. De plaats waar voedsel wordt bereid en gekookt.
Mana mamma virtuvē gatavo garšīgus ēdienus.
Katls – Pan of ketel. Een groot kookgerei dat wordt gebruikt voor het koken van soepen, stoofschotels en andere gerechten.
Šis katls ir ideāls zupas vārīšanai.
Panna – Koekenpan. Een platte pan die wordt gebruikt voor het bakken en braden van voedsel.
Es cepu kartupeļus pannā.
Nazis – Mes. Een gereedschap met een scherp lemmet dat wordt gebruikt voor snijden en hakken.
Man vajag jaunu nazi dārzeņu griešanai.
Karote – Lepel. Een keukengerei dat wordt gebruikt voor het roeren, serveren en soms eten van voedsel.
Manai zupai vajag lielu karoti.
Kooktechnieken
Vārīt – Koken. Het proces waarbij voedsel wordt bereid door het te verwarmen in kokend water.
Es vārīju makaronus desmit minūtes.
Cept – Bakken. Het koken van voedsel in een oven of op een bakplaat.
Mamma cep kūku katru svētdienu.
Grillēt – Grillen. Het bereiden van voedsel door het te koken op een grill.
Mēs grillējam gaļu vasarā.
Vārīt uz lēnas uguns – Sudderen. Het langzaam koken van voedsel op een lage temperatuur.
Es vārīju zupu uz lēnas uguns divas stundas.
Maisīt – Roeren. Het bewegen van voedsel in een circulaire beweging om het gelijkmatig te koken of mengen.
Maisīt zupu, lai tā nepiedeg.
Ingrediënten
Gaļa – Vlees. Het eetbare vlees van dieren.
Es gatavoju vakariņās vistas gaļu.
Zivis – Vis. Een waterdier dat wordt gevangen en gegeten.
Mēs vakarā ēdām svaigas zivis.
Dārzeņi – Groenten. Plantendelen die worden gegeten als voedsel.
Salātiem pievienoju dažādus dārzeņus.
Augļi – Fruit. Eetbare vruchten van bomen en planten.
Es mīlu ēst svaigus augļus.
Sviests – Boter. Een vetproduct gemaakt van melk.
Uz maizes uzsmērēju sviestu.
Keukengerei
Blenderis – Blender. Een elektrisch apparaat dat voedsel pureert, mengt of hakt.
Es izmantoju blenderi, lai pagatavotu kokteili.
Putotājs – Garde. Een keukengerei dat wordt gebruikt om ingrediënten te kloppen of te mixen.
Es izmantoju putotāju, lai sakultu olu baltumus.
Virtuves kombains – Keukenmachine. Een apparaat dat verschillende keukenfuncties kan uitvoeren, zoals hakken, mixen en pureren.
Mūsu virtuvē ir jauns virtuves kombains.
Rīve – Rasp. Een gereedschap met scherpe gaatjes dat wordt gebruikt om voedsel te raspen.
Es rīvēju sieru ar rīvi.
Virtuves dvielis – Keukendoek. Een doek die wordt gebruikt om handen of keukengerei af te drogen.
Pēc trauku mazgāšanas izmantoju virtuves dvieli.
Kruiden en Specerijen
Sāls – Zout. Een mineraal dat wordt gebruikt om de smaak van voedsel te verbeteren.
Es pievienoju šķipsniņu sāls zupai.
Pipari – Peper. Een specerij die wordt gebruikt om voedsel pittiger te maken.
Man patīk pievienot piparus gaļai.
Garšaugi – Kruiden. Planten of delen van planten die worden gebruikt om voedsel smaak te geven.
Es pievienoju svaigus garšaugus salātiem.
Cukurs – Suiker. Een zoetstof die wordt gewonnen uit suikerriet of suikerbieten.
Es pievienoju cukuru kafijai.
Kanēlis – Kaneel. Een specerij gemaakt van de binnenbast van verschillende boomsoorten uit het geslacht Cinnamomum.
Es pievienoju kanēli ābolu pīrāgam.
Gerechten
Zupa – Soep. Een vloeibaar gerecht dat vaak wordt gemaakt door vlees, groenten en andere ingrediënten in water te koken.
Es gatavoju siltu zupu aukstām dienām.
Pīrāgs – Taart. Een gebakken gerecht dat vaak gevuld is met fruit, vlees of andere ingrediënten.
Mana vecmāmiņa cep gardu ābolu pīrāgu.
Salāti – Salade. Een gerecht dat meestal wordt gemaakt van rauwe groenten en andere ingrediënten.
Es gatavoju svaigus salātus vakariņām.
Deserts – Nagerecht. Een zoet gerecht dat meestal na de hoofdmaaltijd wordt gegeten.
Pēc vakariņām mēs ēdām šokolādes desertu.
Maize – Brood. Een basisvoedsel dat wordt gemaakt door het bakken van deeg, meestal bestaande uit meel en water.
Es nopirku svaigu maizi brokastīm.
Maaltijden
Brokastis – Ontbijt. De eerste maaltijd van de dag, meestal in de ochtend.
Es ēdu auzu pārslu brokastīs.
Pusdienas – Lunch. De maaltijd die rond het middaguur wordt gegeten.
Mēs devāmies uz restorānu pusdienās.
Vakariņas – Diner. De hoofdmaaltijd die ’s avonds wordt gegeten.
Es gatavoju vieglas vakariņas.
Uzkodas – Snacks. Kleine hoeveelheden voedsel die tussen de hoofdmaaltijden door worden gegeten.
Es paņēmu dažas uzkodas pirms vakariņām.
Dzēriens – Drank. Elke vloeistof die wordt gedronken.
Es dzēru sulu vakariņās.
Het leren van deze termen zal je helpen om de Letse taal beter te begrijpen en je kookvaardigheden te verbeteren. Of je nu een recept volgt of een gesprek hebt over koken, deze woorden zullen je zeker van pas komen. Veel kookplezier!