Oefening 1: Voorzetsels van tijd voor dagen en data
2. We gaan op vakantie *v červenci* (gebruik het voorzetsel voor maanden).
3. Hij is geboren *v roce 1990* (gebruik het voorzetsel voor jaartallen).
4. De vergadering is gepland *na poledni* (gebruik het voorzetsel voor tijdstippen van de dag).
5. Ik werk altijd *od pondělí do pátku* (gebruik het voorzetsel voor een periode van dagen).
6. We zien elkaar *o víkendu* (gebruik het voorzetsel voor weekenden).
7. De cursus begint *v září* (gebruik het voorzetsel voor maanden).
8. Zij komt thuis *ve čtvrtek* (gebruik het voorzetsel voor specifieke dagen).
9. Het feest is *v sobotu večer* (gebruik het voorzetsel voor dagen en tijdstippen).
10. Ik studeer Tsjechisch *od rána do večera* (gebruik het voorzetsel voor tijdsduur gedurende de dag).
Oefening 2: Voorzetsels van tijd voor precieze momenten en perioden
2. Zij vertrekt *po práci* (gebruik het voorzetsel voor momenten na een gebeurtenis).
3. Wij gaan wandelen *mezi pátou a šestou hodinou* (gebruik het voorzetsel voor tussen twee tijdstippen).
4. De trein arriveert *v půl sedmé* (gebruik het voorzetsel voor precieze tijdstippen).
5. Hij slaapt *během dne* (gebruik het voorzetsel voor gedurende een periode).
6. De winkel is open *od devíti do pěti* (gebruik het voorzetsel voor openingstijden).
7. We hebben pauze *na oběd* (gebruik het voorzetsel voor een pauze tijdens de dag).
8. Ik werk *v noci* (gebruik het voorzetsel voor tijdstippen van de dag).
9. Het concert begint *přesně v osm hodin* (gebruik het voorzetsel voor een exact tijdstip).
10. Zij studeert Tsjechisch *celý týden* (gebruik het voorzetsel voor een gehele periode).