Oefening 1: Tijdsvoorzetsels met specifieke tijdsaanduidingen
2. Ол жұмыстан *кешке* оралды. (Gebruik het voorzetsel voor het einde van de dag)
3. Біз кездесуді *түнде* жоспарладық. (Gebruik het voorzetsel voor nachtelijke tijd)
4. Сабақ *сағат тоғызда* басталады. (Gebruik het voorzetsel voor een exact tijdstip)
5. Ол туған күнін *апта соңында* атап өтті. (Gebruik het voorzetsel voor het einde van de week)
6. Менің демалысым *жазда* болады. (Gebruik het voorzetsel voor een seizoen)
7. Олар іссапарға *жыл басында* шықты. (Gebruik het voorzetsel voor het begin van het jaar)
8. Кітапхана *түсте* ашылады. (Gebruik het voorzetsel voor het middaguur)
9. Біз мерекені *жексенбіде* тойлаймыз. (Gebruik het voorzetsel voor een dag van de week)
10. Ол спортпен *күн сайын* айналысады. (Gebruik het voorzetsel voor een herhalende tijd)
Oefening 2: Tijdsvoorzetsels in zinnen met gebeurtenissen
2. Кітапты оқу *алдымен* бастау керек. (Gebruik het voorzetsel voor iets dat eerst gebeurt)
3. Фильм *арасында* үзіліс болады. (Gebruik het voorzetsel voor iets tussen twee dingen)
4. Ол жұмысқа *дүйсенбіде* бастады. (Gebruik het voorzetsel voor een dag waarop iets begint)
5. Біз кешкі асқа *сонда* келеміз. (Gebruik het voorzetsel voor een moment in de toekomst)
6. Жұмыс *соңында* баяндама жасалады. (Gebruik het voorzetsel voor iets dat aan het eind gebeurt)
7. Олар тойға *алдында* дайындалды. (Gebruik het voorzetsel voor iets dat voorafgaat)
8. Сабақ *уақыты* өзгерді. (Gebruik het voorzetsel om een periode aan te duiden)
9. Мен телефонмен сөйлескен *кезде* үйге келдім. (Gebruik het voorzetsel voor een moment waarop iets gebeurt)
10. Күні бойы жаңбыр жауды. (Gebruik het voorzetsel voor een hele dag, let op het juiste gebruik)