Oefening 1: Bezittelijke determinatoren in zelfstandige naamwoorden
2. Haar huis heet *khâne-ye ou* (haar huis). De bezittelijke vorm komt na het zelfstandig naamwoord.
3. Jouw pen is *qalam-e to* (jouw pen). Gebruik de juiste achtervoegsel voor ‘jij’.
4. Onze auto is *mâshin-e mâ* (onze auto). Het bezittelijk voor ‘wij’ wordt als achtervoegsel toegevoegd.
5. Hun school is *madrese-ye ânhâ* (hun school). Let op het meervoudsvormige bezittelijk.
6. Zijn stoel is *sandali-ye ou* (zijn stoel). De derde persoon enkelvoudsvorm wordt gebruikt.
7. Mijn vriend is *dust-e man*. Het zelfstandig naamwoord ‘vriend’ krijgt de bezittelijke toevoeging.
8. Jullie boeken zijn *ketâb-hâ-ye shomâ*. ‘Shomâ’ betekent ‘jullie’.
9. Haar jas hangt aan *kabâ-ye ou* (haar jas). Let op de juiste positie van bezittelijk.
10. Ons dorp heet *deh-ye mâ*. De bezittelijke vorm geeft bezit aan.
Oefening 2: Gebruik van bezittelijke determinatoren in zinnen
2. Jij ziet *khâne-ye to* van ver. ‘Khâne’ betekent huis.
3. Zij draagt *lebâs-e ou* mooi. ‘Lebâs’ betekent kleding.
4. Wij bezoeken *madrese-ye mâ* morgen. ‘Madrese’ is school.
5. Jullie drinken water uit *lâghat-e shomâ*. ‘Lâghat’ betekent beker.
6. Hij koopt *mashin-e ou* nieuw. ‘Mashin’ betekent auto.
7. Mijn moeder kookt in *âshpazkhâne-ye man*. ‘Âshpazkhâne’ is keuken.
8. Hun kinderen spelen in *bâgh-e ânhâ*. ‘Bâgh’ betekent tuin.
9. Zij leest *ketâb-hâ-ye shomâ* graag. ‘Ketâb-hâ’ is meervoud van boek.
10. Ons huis is dichtbij *daryâ-ye mâ*. ‘Daryâ’ betekent zee.