Als ervaren taaldocent en specialist weet ik hoe belangrijk het is om seizoensgebonden vocabulaire te leren om een taal écht goed te kunnen begrijpen en gebruiken. Nu de winter nadert, is het een perfect moment om enkele Duitse woorden en uitdrukkingen te leren die je tijdens dit koude seizoen tegenkomt. Laten we een aantal nuttige woorden en hun betekenis bekijken, met voorbeelden die je helpen de context beter te begrijpen.
Schnee (sneeuw) – Dit is de bevroren neerslag die in vlokken valt en vaak de grond bedekt in de winter.
Der Schnee fällt leise und bedeckt die ganze Straße.
Glühwein (glühwein) – Een warme drank, meestal gemaakt van rode wijn met verschillende kruiden, suiker en soms citrus, populair op kerstmarkten.
Wir tranken Glühwein um uns auf dem Weihnachtsmarkt aufzuwärmen.
Weihnachten (Kerstmis) – De christelijke feestdag ter gelegenheid van de geboorte van Jezus Christus, ook gevierd met veel traditionele Duitse gewoontes.
Weihnachten ist mein Lieblingsfest im Winter.
Heizung (verwarming) – Het systeem gebruikt in huizen en gebouwen om een comfortabele temperatuur te behouden tijdens de koude maanden.
Kannst du die Heizung einschalten? Mir ist kalt.
Glatteis (ijzel) – Een dunne, gladde laag ijs die op de grond vormt wanneer regen bevriest bij het contact met een koud oppervlak.
Sei vorsichtig beim Laufen auf dem Glatteis.
Schlittschuhe laufen (schaatsen) – De activiteit van glijden over ijs met behulp van schaatsen, een populaire winteractiviteit in Duitsland.
Am Wochenende gehen wir Schlittschuhe laufen.
Kamin (open haard) – Een plaats in het huis waar je een vuur kunt aansteken voor warmte en gezelligheid tijdens de donkere winteravonden.
Der Kamin ist an und es ist sehr gemütlich im Wohnzimmer.
Wintermantel (winterjas) – Een dikke, warme jas die je draagt om jezelf tegen de kou in de winter te beschermen.
Ich habe mir einen neuen Wintermantel gekauft, um gegen die Kälte gerüstet zu sein.
Silvester (Oudjaar) – De laatste dag van het jaar, waarop velen feestvieren en vuurwerk afsteken om het nieuwe jaar in te luiden.
Zu Silvester machen wir immer eine große Party.
Neujahr (Nieuwjaar) – De eerste dag van het jaar, een nieuw begin vol hoop en feestelijkheden.
Neujahr ist ein Feiertag in Deutschland.
Schneemann (sneeuwpop) – Een figuur gemaakt van opgerolde sneeuwballen, vaak versierd met stenen, wortelen en kledingstukken.
Die Kinder haben im Garten einen großen Schneemann gebaut.
Skifahren (skiën) – De sport of activiteit van het naar beneden glijden op sneeuwhellingen met behulp van ski’s.
Dieses Jahr fahren wir in die Alpen, um Skifahren zu gehen.
Schneeballschlacht (sneeuwballengevecht) – Een spel waarbij deelnemers sneeuwballen naar elkaar gooien.
Die Schüler hatten viel Spaß bei der Schneeballschlacht in der großen Pause.
Rodeln (sleeën) – Een winteractiviteit waarbij men op een slee een sneeuwhelling afglijdt.
Rodeln macht besonders nach einem frischen Schneefall viel Spaß.
Frost (vorst) – De vorming van kleine ijskristallen op de grond of andere oppervlakten als de temperatuur onder het vriespunt daalt.
Der Frost hat die Fenster mit wunderschönen Mustern bedeckt.
Adventskalender (adventkalender) – Een kalender die de dagen van Advent aftelt, met vaak voor elk dag een kleine verrassing of chocolaatje.
Mein Adventskalender hat hinter jedem Türchen eine kleine Süßigkeit.
Punsch (punch) – Een warme drank vaak gemaakt van fruit, kruiden en soms alcohol, geschonken tijdens de wintermaanden.
An kalten Tagen wärme ich mich gern mit einem heißen Punsch auf.
Leren van seizoensgebonden woorden helpt niet alleen om je vocabulaire uit te breiden, het stelt je ook in staat om de cultuur van een land dieper te ervaren en je taalkennis op een betekenisvolle manier te gebruiken. Dit zijn slechts enkele woorden die je kunt gebruiken om je Duits te oefenen in de winter. Waag je aan gesprekken, schrijf een verhaal of houd een dagboek bij om deze woorden in gebruik te zien en je taalvaardigheid deze winter te verbeteren. Veel succes!