Het correct gebruiken van ontkenningen in de Engelse taal kan soms lastig zijn, vooral omdat het net iets anders werkt dan in het Nederlands. Met deze oefeningen kun je je vaardigheden testen en verbeteren in het toepassen van negaties in Engelse zinnen. Het is belangrijk dat je let op de positie van het negatiewoord en het hulpwerkwoord in de zin, omdat dit de betekenis sterk kan veranderen.
Tijdens het maken van de oefeningen zal je verschillende vormen van negaties tegenkomen, waaronder “not”, “never”, “no one”, “nothing”, enzovoort. Door praktisch te oefenen krijg je een beter gevoel voor de Engelse zinsconstructie en kun je al snel vlotter en correcter Engels spreken en schrijven. Veel succes met deze negatie oefeningen voor de Engelse grammatica!
Oefening 1: Vul de juiste negatie in
She *doesn’t* (do) like to eat sushi.
They have *never* (before) been to Europe.
I can *not* (can) believe he said that!
There is *nothing* (something) in the fridge to eat.
He *isn’t* (is) going to the party tonight.
Nobody *has* (hasn’t) called me today.
You *don’t* (do) have to shout to be heard.
We *didn’t* (did) think it would rain today.
She will *not* (will) be coming to dinner tomorrow.
It’s *not* (is) possible to see the stars tonight.
No one *knows* (knows) the answer to that question.
The teacher said there would be *no* (some) homework this weekend.
I *couldn’t* (could) find my keys anywhere.
They *aren’t* (are) interested in buying a new car.
We have *no* (any) milk left in the house.
Oefening 2: Maak de zinnen negatief
She has *never* (always) seen a shooting star.
They *don’t* (always) eat breakfast together.
I *won’t* (will) be able to attend the meeting.
There *isn’t* (is) any sugar left in the jar.
He does *not* (always) tell the truth.
Nobody in our class *failed* (passed) the exam.
You *shouldn’t* (should) drink cold water after running.
We *aren’t* (are) planning to move to a new city.
She *doesn’t* (does) think it’s a good idea.
It *isn’t* (is) easy to learn a new language.
No one *was* (was) able to solve the puzzle quickly.
The train *doesn’t* (does) stop at this station.
I *can’t* (can) believe how fast time flies.
They *haven’t* (have) finished their homework yet.
We *don’t* (do) appreciate being taken for granted.