De beheersing van deeltjes, ofwel participles, in het Engels is een belangrijke stap naar taalvaardigheid. Dit aspect van de grammatica kan tricky zijn, aangezien het anders werkt dan in het Nederlands. Er zijn twee soorten participles in het Engels: het tegenwoordig deelwoord (present participle) en het voltooid deelwoord (past participle). Het tegenwoordig deelwoord eindigt meestal op -ing (bijvoorbeeld: reading, singing), terwijl het voltooid deelwoord vaak eindigt op -ed voor regelmatige werkwoorden (bijvoorbeeld: walked, lifted), en een onregelmatige vorm heeft voor onregelmatige werkwoorden (bijvoorbeeld: written, gone).
De volgende oefeningen zijn bedoeld om je begrip en gebruik van Engelse participles te verbeteren. Vul de juiste vorm van het participle in om de zinnen te voltooien. Let goed op of de zin om een tegenwoordig of een voltooid deelwoord vraagt. Oefening baart kunst, dus pak je pen en papier en ga aan de slag met deze participles oefeningen!
Oefening 1: Tegenwoordig Deelwoord (Present Participle)
The children, *playing* (verb) in the park, seemed very happy.
While *walking* (verb) to school, Jane found a stray puppy.
They heard their neighbors *arguing* (verb) loudly last night.
Sarah avoided *making* (verb) any noise as she left early in the morning.
The challenge lies in *balancing* (verb) work and personal life.
The book was so *engrossing* (verb) that I couldn’t put it down.
My brother is good at *fixing* (verb) anything that’s broken.
The chef, *chopping* (verb) vegetables, cut his finger.
*Barking* (verb) dogs seldom bite, as they say.
The *flowing* (adjective) river was a soothing sight.
They spent their vacation *exploring* (verb) ancient ruins.
*Listening* (verb) to music helps me relax after a long day.
We could see the birds *soaring* (verb) high above the mountains.
*Humming* (verb) a tune, she went about her morning chores.
*Waiting* (verb) for the bus can be really frustrating during the winter.
Oefening 2: Voltooid Deelwoord (Past Participle)
All the cookies have been *eaten* (verb) by the children.
The windows had been *shattered* (verb) by the storm last night.
Questions *asked* (verb) during the interview made him nervous.
The report must be *submitted* (verb) by the end of the day.
The *broken* (adjective) vase was a family heirloom.
A fully *grown* (adjective) tree can provide ample shade.
The lecture was *delivered* (verb) in a very monotonous voice.
She felt *betrayed* (verb) when she discovered the truth.
Hundreds of movies get *released* (verb) every year.
The story was *told* (verb) with such great detail.
Exercises need to be *completed* (verb) for skill improvement.
The class was *taught* (verb) by a substitute teacher yesterday.
An abandoned house is often *believed* (verb) to be haunted.
Their homework was *finished* (verb) before the deadline.
A *forgotten* (adjective) password can be reset online.