Oefening 1: Samengestelde zinnen met voegwoorden
2. मी जेवायला जायचं होतं *पण* मी वेळेवर पोहोचलो नाही. (Gebruik het voegwoord dat ‘maar’ betekent.)
3. ती खेळायला गेली *आणि* नंतर ती पुस्तक वाचू लागली. (Gebruik het voegwoord dat twee acties verbindt.)
4. आम्ही बाहेर जाणार होतो *पण* पाऊस पडत होता. (Gebruik het voegwoord voor tegenstelling.)
5. तो गाणं गात होता *आणि* लोक त्याला ऐकत होते. (Gebruik het voegwoord dat ‘en’ betekent.)
6. मी काम केले *आणि* मग मी विश्रांती घेतली. (Gebruik het voegwoord dat een opeenvolging van gebeurtenissen aangeeft.)
7. ती बाजारात गेली *पण* काहीही विकत घेतले नाही. (Gebruik het voegwoord dat ‘maar’ betekent.)
8. आम्ही चित्रपट पाहिला *आणि* नंतर जेवायला गेलो. (Gebruik het voegwoord dat twee gebeurtenissen koppelt.)
9. तो खेळायला गेला *पण* त्याला दुखापत झाली. (Gebruik het voegwoord dat een tegenstelling uitdrukt.)
10. मी पुस्तक वाचत होतो *आणि* माझा मित्र मला फोन करीत होता. (Gebruik het voegwoord dat gelijktijdige acties aanduidt.)
Oefening 2: Complexe zinnen met onderschikkende voegwoorden
2. तो शाळा गेला *जेव्हा* त्याने बस पकडली. (Gebruik het voegwoord dat ‘wanneer’ betekent.)
3. आपण निघू शकतो *जर* हवामान चांगले असेल. (Gebruik het voegwoord dat ‘als’ betekent.)
4. ती शिकते *जरी* तिला त्रास होत असेल. (Gebruik het voegwoord dat ‘hoewel’ betekent.)
5. आम्ही खेळायला गेलो *मग* आम्ही पाणी पिले. (Gebruik het voegwoord dat ’toen’ of ‘daarna’ betekent.)
6. तो आनंदी आहे *कारण* त्याला चांगली बातमी मिळाली. (Gebruik het voegwoord dat een reden aangeeft.)
7. माझा भाऊ अभ्यास करतो *जेव्हा* मी खेळतो. (Gebruik het voegwoord dat tijd aangeeft.)
8. आपण बाहेर जाऊ शकतो *जर* पाऊस थांबला. (Gebruik het voegwoord dat voorwaarde aangeeft.)
9. ती म्हणाली *की* ती उद्या येईल. (Gebruik het voegwoord dat een bijzin inleidt.)
10. मी घरी राहिलो *कारण* मला विश्रांती हवी होती. (Gebruik het voegwoord dat reden aangeeft.)