Oefening 1: Bezittelijke voornaamwoorden in eenvoudige zinnen
2. Is dat *너의* pen? (Hint: ‘너의’ betekent ‘jouw’ in het Koreaans.)
3. Zij draagt *그의* jas. (Hint: ‘그의’ betekent ‘zijn’ in het Koreaans.)
4. Wij bezoeken *우리의* school. (Hint: ‘우리의’ betekent ‘ons’ of ‘onze’ in het Koreaans.)
5. Dit is *그녀의* tas. (Hint: ‘그녀의’ betekent ‘haar’ in het Koreaans.)
6. Heb je *너희의* huis gezien? (Hint: ‘너희의’ betekent ‘jullie’ in het Koreaans.)
7. Hij zoekt *그들의* auto. (Hint: ‘그들의’ betekent ‘hun’ in het Koreaans.)
8. Zij wast *나의* handen. (Hint: ‘나의’ betekent ook ‘mijn’ en is formeel.)
9. Dit is *당신의* stoel. (Hint: ‘당신의’ betekent ‘uw’ of ‘jouw’ formeel.)
10. De kinderen spelen met *우리* hond. (Hint: ‘우리’ kan ook ‘ons’ betekenen zonder ‘의’.)
Oefening 2: Gebruik van bezittelijke voornaamwoorden in context
2. Kun je *너의* naam spellen? (Hint: ‘너의’ betekent ‘jouw’.)
3. Hij leest *그의* krant elke ochtend. (Hint: ‘그의’ betekent ‘zijn’.)
4. Wij houden van *우리의* leraar. (Hint: ‘우리의’ betekent ‘ons’.)
5. Zij heeft *그녀의* huis mooi versierd. (Hint: ‘그녀의’ betekent ‘haar’.)
6. Zijn ouders zijn op bezoek bij *그들의* zoon. (Hint: ‘그들의’ betekent ‘hun’.)
7. Dit is *나의* favoriete film. (Hint: ‘나의’ betekent ‘mijn’, formeel.)
8. Kun je *당신의* jas ophangen? (Hint: ‘당신의’ betekent ‘uw’ formeel.)
9. We hebben *우리* plannen voor het weekend. (Hint: ‘우리’ kan zonder ‘의’ gebruikt worden als ‘ons’.)
10. Jullie moeten *너희의* boeken meenemen. (Hint: ‘너희의’ betekent ‘jullie’.)