간접 화법 연습 1: 시제 변화와 동사 형태
1. Hij zegt dat hij gisteren *kwam* (과거형 komen).
2. Zij vertelde dat zij morgen *zal gaan* (미래형 gaan).
3. De leraar vraagt of wij het huiswerk *hebben gemaakt* (완료형 maken).
4. Mijn moeder zei dat ze het boek *heeft gelezen* (완료형 lezen).
5. Hij meldt dat hij vandaag niet *kan komen* (능력 부정형 kunnen).
6. Zij vertelde dat ze de film al *had gezien* (과거 완료형 zien).
7. De student zegt dat hij de toets *zal halen* (미래형 halen).
8. Hij vraagt of zij morgen *naar school gaat* (현재형 gaan).
9. Zij zei dat ze de brief niet *had gestuurd* (과거 완료형 sturen).
10. De directeur vertelde dat het project *wordt afgerond* (수동태 현재형 afronden).
2. Zij vertelde dat zij morgen *zal gaan* (미래형 gaan).
3. De leraar vraagt of wij het huiswerk *hebben gemaakt* (완료형 maken).
4. Mijn moeder zei dat ze het boek *heeft gelezen* (완료형 lezen).
5. Hij meldt dat hij vandaag niet *kan komen* (능력 부정형 kunnen).
6. Zij vertelde dat ze de film al *had gezien* (과거 완료형 zien).
7. De student zegt dat hij de toets *zal halen* (미래형 halen).
8. Hij vraagt of zij morgen *naar school gaat* (현재형 gaan).
9. Zij zei dat ze de brief niet *had gestuurd* (과거 완료형 sturen).
10. De directeur vertelde dat het project *wordt afgerond* (수동태 현재형 afronden).
간접 화법 연습 2: 간접 질문과 표현
1. Hij vraagt me wanneer ik *kom* (간접 질문, 현재형 komen).
2. Zij wil weten of het morgen *zal regenen* (미래형 regenen).
3. De docent vroeg waar wij onze boeken *hebben gelaten* (완료형 laten).
4. Hij vraagt of zij de afspraak *kan veranderen* (능력 부정형 kunnen).
5. Zij vroeg wat hij gisteren *heeft gedaan* (완료형 doen).
6. De manager vraagt wanneer de vergadering *begint* (현재형 beginnen).
7. Hij wil weten of ik mijn huiswerk *heb gemaakt* (완료형 maken).
8. Zij vroeg hoe laat de trein *vertrekt* (현재형 vertrekken).
9. De leraar vraagt of de studenten de tekst *hebben gelezen* (완료형 lezen).
10. Hij vroeg waarom zij niet naar het feest *was gekomen* (과거 완료형 komen).
2. Zij wil weten of het morgen *zal regenen* (미래형 regenen).
3. De docent vroeg waar wij onze boeken *hebben gelaten* (완료형 laten).
4. Hij vraagt of zij de afspraak *kan veranderen* (능력 부정형 kunnen).
5. Zij vroeg wat hij gisteren *heeft gedaan* (완료형 doen).
6. De manager vraagt wanneer de vergadering *begint* (현재형 beginnen).
7. Hij wil weten of ik mijn huiswerk *heb gemaakt* (완료형 maken).
8. Zij vroeg hoe laat de trein *vertrekt* (현재형 vertrekken).
9. De leraar vraagt of de studenten de tekst *hebben gelezen* (완료형 lezen).
10. Hij vroeg waarom zij niet naar het feest *was gekomen* (과거 완료형 komen).