オランダ語現在仮定法練習1
1. Het is belangrijk dat hij *komt* op tijd. (動詞「komen」の原形を使います)
2. Ik wens dat zij *wees* gelukkig zou zijn. (動詞「zijn」の現在仮定法形)
3. De leraar vraagt dat de student *leert* goed. (動詞「leren」の原形)
4. Het is noodzakelijk dat jij *doet* je huiswerk. (動詞「doen」の原形)
5. Wij hopen dat het morgen *regent*. (動詞「regenen」の原形)
6. Ze eisen dat hij *vertrekt* onmiddellijk. (動詞「vertrekken」の原形)
7. De dokter adviseert dat je *neemt* deze medicatie. (動詞「nemen」の原形)
8. Het is wenselijk dat iedereen *praat* Nederlands. (動詞「praten」の原形)
9. Ik stel voor dat wij *gaan* naar het park. (動詞「gaan」の原形)
10. Het is noodzakelijk dat zij *blijft* rustig. (動詞「blijven」の原形)
2. Ik wens dat zij *wees* gelukkig zou zijn. (動詞「zijn」の現在仮定法形)
3. De leraar vraagt dat de student *leert* goed. (動詞「leren」の原形)
4. Het is noodzakelijk dat jij *doet* je huiswerk. (動詞「doen」の原形)
5. Wij hopen dat het morgen *regent*. (動詞「regenen」の原形)
6. Ze eisen dat hij *vertrekt* onmiddellijk. (動詞「vertrekken」の原形)
7. De dokter adviseert dat je *neemt* deze medicatie. (動詞「nemen」の原形)
8. Het is wenselijk dat iedereen *praat* Nederlands. (動詞「praten」の原形)
9. Ik stel voor dat wij *gaan* naar het park. (動詞「gaan」の原形)
10. Het is noodzakelijk dat zij *blijft* rustig. (動詞「blijven」の原形)
オランダ語現在仮定法練習2
1. De baas verlangt dat de werknemer *werkt* harder. (動詞「werken」の原形)
2. Het is belangrijk dat ik *weet* alle informatie. (動詞「weten」の原形)
3. Zij vraagt dat wij *komen* op tijd. (動詞「komen」の原形)
4. Het is wenselijk dat hij *spreekt* duidelijk. (動詞「spreken」の原形)
5. De docent eist dat de leerling *maakt* het verslag. (動詞「maken」の原形)
6. Wij hopen dat het team *wint* de wedstrijd. (動詞「winnen」の原形)
7. Het is noodzakelijk dat jij *vertelt* de waarheid. (動詞「vertellen」の原形)
8. De manager verlangt dat de vergadering *begint* op tijd. (動詞「beginnen」の原形)
9. Ik stel voor dat zij *leert* harder. (動詞「leren」の原形)
10. Het is belangrijk dat iedereen *helpt* elkaar. (動詞「helpen」の原形)
2. Het is belangrijk dat ik *weet* alle informatie. (動詞「weten」の原形)
3. Zij vraagt dat wij *komen* op tijd. (動詞「komen」の原形)
4. Het is wenselijk dat hij *spreekt* duidelijk. (動詞「spreken」の原形)
5. De docent eist dat de leerling *maakt* het verslag. (動詞「maken」の原形)
6. Wij hopen dat het team *wint* de wedstrijd. (動詞「winnen」の原形)
7. Het is noodzakelijk dat jij *vertelt* de waarheid. (動詞「vertellen」の原形)
8. De manager verlangt dat de vergadering *begint* op tijd. (動詞「beginnen」の原形)
9. Ik stel voor dat zij *leert* harder. (動詞「leren」の原形)
10. Het is belangrijk dat iedereen *helpt* elkaar. (動詞「helpen」の原形)