Exercice 1 : Complétez avec le subjonctif passé (forme correcte de « hebben » ou « zijn » + participe passé)
2. Ik hoop dat zij *zou zijn gegaan* naar het feest gisteren. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » + participe passé pour un mouvement)
3. Het is belangrijk dat jij *zou hebben geleerd* voor het examen. (Hint : verbe d’action avec « hebben » au subjonctif passé)
4. Als hij *zou zijn gekomen*, zouden we samen hebben gegeten. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour une hypothèse dans le passé)
5. Ik wens dat wij *zou hebben kunnen* helpen met het probleem. (Hint : subjonctif passé de « kunnen » avec « hebben »)
6. Het spijt me dat je niet *zou zijn geweest* op tijd. (Hint : verbe d’état avec « zijn » au subjonctif passé)
7. Ze zouden niet *zou hebben gewacht* als ze het eerder hadden geweten. (Hint : verbe d’action avec « hebben » au subjonctif passé)
8. Het is goed dat je *zou zijn gebleven* thuis tijdens de storm. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour rester quelque part)
9. Wij hopen dat hij *zou hebben begrepen* wat we bedoelen. (Hint : verbe de compréhension avec « hebben »)
10. Als jij *zou zijn vertrokken* vroeger, hadden we het concert niet gemist. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour un départ)
Exercice 2 : Transformez les phrases en subjonctif passé
2. Het is mogelijk dat zij *zou zijn verhuisd* naar Amsterdam vorig jaar. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour un changement de lieu)
3. We hopen dat jullie *zou hebben genoten* van de vakantie. (Hint : verbe d’expérience avec « hebben »)
4. Als ik rijk *zou zijn geweest*, zou ik veel gereisd hebben. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour un état hypothétique)
5. Het is jammer dat hij niet *zou hebben meegedaan* aan de wedstrijd. (Hint : verbe d’action avec « hebben »)
6. Ze denken dat wij *zou zijn aangekomen* voor het begin van de vergadering. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour une arrivée)
7. Ik wens dat jij *zou hebben begrepen* hoe belangrijk het is. (Hint : subjonctif passé avec « hebben » pour comprendre)
8. Als hij *zou zijn gebleven*, zouden we samen hebben gewerkt. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour rester)
9. Het spijt me dat jullie niet *zou hebben gehoord* van het nieuws eerder. (Hint : subjonctif passé avec « hebben » pour entendre)
10. Ik hoop dat ze *zou zijn geslaagd* voor het examen. (Hint : subjonctif passé avec « zijn » pour réussir)