Exercice 1 : Formation du futur antérieur en néerlandais
2. Over een uur *zal zij het boek hebben gelezen*. (Indice : futur + action achevée)
3. Tegen volgende week *zal hij het project hebben afgerond*. (Indice : futur + action complétée avant un moment)
4. Wij *zullen de boodschappen hebben gedaan* voordat de winkel sluit. (Indice : futur + action préalable)
5. Jullie *zullen het examen hebben gemaakt* voordat de vakantie begint. (Indice : futur + action terminée)
6. Hij *zal het lek hebben gerepareerd* voordat de gasten arriveren. (Indice : futur + action accomplie)
7. Zij *zal haar presentatie hebben voorbereid* voor de vergadering start. (Indice : futur + action finie)
8. Ik *zal het antwoord hebben gevonden* tegen dat je terugkomt. (Indice : futur + action achevée)
9. Wij *zullen de kamer hebben schoongemaakt* voordat het feest begint. (Indice : futur + action terminée)
10. Jij *zult het probleem hebben opgelost* als ik terugkom. (Indice : futur + action accomplie)
Exercice 2 : Utilisation du futur antérieur dans des phrases contextuelles
2. Over drie dagen *zullen wij ons huis hebben verkocht*. (Indice : futur + action accomplie)
3. Voordat de zon opkomt, *zal hij al vertrokken zijn*. (Indice : action terminée avant un moment)
4. Jullie *zullen de film hebben gezien* voordat het seizoen eindigt. (Indice : futur + action terminée)
5. Ik *zal het rapport hebben geschreven* voor de vergadering begint. (Indice : futur + action achevée)
6. Zij *zal de uitnodigingen hebben verstuurd* als de datum bekend is. (Indice : futur + action accomplie)
7. Wij *zullen de auto hebben gerepareerd* voordat we op reis gaan. (Indice : futur + action terminée)
8. Jij *zult het pakket hebben ontvangen* als ik je bel. (Indice : futur + action accomplie)
9. Hij *zal zijn huiswerk hebben afgemaakt* voordat hij naar buiten gaat. (Indice : futur + action finie)
10. Tegen de middag *zal ik de afspraak hebben bevestigd*. (Indice : futur + action accomplie)