Ejercicio 1: Uso del subjuntivo pasado en oraciones simples
2. Het was belangrijk dat zij *wist* het antwoord. (Verbo weten en subjuntivo pasado)
3. Als ik rijk *was*, zou ik een groot huis kopen. (Verbo zijn en subjuntivo pasado)
4. Ze wenste dat hij *sprak* beter Nederlands. (Verbo spreken en subjuntivo pasado)
5. Het leek alsof hij *had* meer tijd nodig. (Verbo hebben y uso en subjuntivo pasado)
6. Als wij *hadden* geweten, waren we gekomen. (Verbo hebben en subjuntivo pasado en construcción condicional)
7. Ik wilde dat jij *bleef* bij de vergadering. (Verbo blijven y subjuntivo pasado)
8. Het was jammer dat zij niet *ging* mee op reis. (Verbo gaan y subjuntivo pasado)
9. Hij vroeg of zij *wou* helpen met het project. (Verbo willen y subjuntivo pasado)
10. Als het weer beter *was*, zouden we buiten spelen. (Verbo zijn y subjuntivo pasado para condiciones)
Ejercicio 2: Oraciones con subjuntivo pasado en contexto hipotético
2. Hij deed alsof hij het probleem niet *begrijp*. (Verbo begrijpen en subjuntivo pasado)
3. Als zij eerder *kwam*, hadden we samen kunnen eten. (Verbo komen y subjuntivo pasado)
4. Het was alsof de leraar wilde dat de studenten *studeerden* harder. (Verbo studeren y subjuntivo pasado)
5. Zij wenste dat hij haar *had* gebeld. (Verbo hebben y subjuntivo pasado)
6. Als wij meer informatie *hadden*, konden we een betere beslissing nemen. (Verbo hebben en subjuntivo pasado)
7. Hij dacht dat zij het boek al *las*. (Verbo lezen y subjuntivo pasado)
8. Het was belangrijk dat iedereen op tijd *kwam*. (Verbo komen y subjuntivo pasado)
9. Ik vroeg of hij gisteren *werkte*. (Verbo werken y subjuntivo pasado)
10. Als de situatie anders *was*, zouden we het proberen. (Verbo zijn y subjuntivo pasado para condiciones)