Superlativübungen: Grundformen mit Adjektiven
2. Zij heeft de *mooiste* jurk van allemaal. (Hinweis: Superlativ von „mooi“ – schön)
3. Dat is het *snelste* dier in het bos. (Hinweis: Superlativ von „snel“ – schnell)
4. Hij woont in het *oudste* huis van de straat. (Hinweis: Superlativ von „oud“ – alt)
5. Dit is de *lekkerste* taart die ik ooit heb gegeten. (Hinweis: Superlativ von „lekker“ – lecker)
6. De *hoogste* berg in Nederland is de Vaalserberg. (Hinweis: Superlativ von „hoog“ – hoch)
7. Zij rijdt de *duurste* auto van de stad. (Hinweis: Superlativ von „duur“ – teuer)
8. Dit is het *kleinste* kamertje in het huis. (Hinweis: Superlativ von „klein“ – klein)
9. Hij gaf de *beste* presentatie van de klas. (Hinweis: Superlativ von „goed“ – gut)
10. Dit is de *warmste* dag van het jaar. (Hinweis: Superlativ von „warm“ – warm)
Superlativübungen: Steigerung mit „meest“ und Besonderheiten
2. Zij is de *meest ervaren* leraar van de school. (Hinweis: „meest“ + Adjektiv für Komplexität)
3. Dat was de *meest spannende* film van het festival. (Hinweis: „meest“ bei mehrsilbigen Adjektiven)
4. Hij maakte de *meest creatieve* tekening in de wedstrijd. (Hinweis: Verwendung von „meest“ bei Adjektiven mit -ief)
5. Dit is de *meest dure* wijn uit de kelder. (Hinweis: Alternative Form zu „duurste“)
6. Zij woont in de *meest rustige* straat van de stad. (Hinweis: „meest“ vor Adjektiv mit -ig Endung)
7. Dit is het *meest bekende* monument in de stad. (Hinweis: Verwendung von „meest“ bei bekannten Adjektiven)
8. Hij gaf het *meest duidelijke* antwoord tijdens het examen. (Hinweis: „meest“ mit Adjektiven mit „-lijk“ Endung)
9. Dit was de *meest indrukwekkende* ervaring van mijn leven. (Hinweis: „meest“ bei langen zusammengesetzten Adjektiven)
10. Zij heeft de *meest bijzondere* collectie in het museum. (Hinweis: Superlativ mit „meest“ bei besonderen Adjektiven)